ECLI:NL:OGEAA:2021:169

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
4 mei 2021
Publicatiedatum
10 mei 2021
Zaaknummer
AUA202002671
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet wegens mishandeling door werknemer

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 4 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen [naam verzoeker] en SPP Caribbean Beton Industrie VBA. De verzoeker, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. J.F.M. Zara, heeft verzocht om het ontslag op staande voet dat hem door SPP was gegeven, nietig te verklaren. Het ontslag vond plaats na een incident op de werkvloer op 16 september 2020, waarbij de verzoeker een collega, [X], zou hebben mishandeld. SPP stelde dat de verzoeker de collega in een wurggreep had gehouden na een verbale confrontatie, wat leidde tot zijn ontslag op 21 september 2020.

Tijdens de procedure heeft de verzoeker betoogd dat het ontslag onterecht was en heeft hij zich bereid verklaard om zijn werkzaamheden te hervatten. SPP heeft echter verweer gevoerd en gesteld dat het ontslag gerechtvaardigd was vanwege de dringende reden van mishandeling. Het Gerecht heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, inclusief de verklaringen van betrokkenen en medische rapporten van de huisarts en fysiotherapeut van [X].

Het Gerecht oordeelde dat de verzoeker onvoldoende bewijs had geleverd om de feiten zoals vermeld in de ontslagbrief te weerleggen. De gedragingen van de verzoeker werden gekwalificeerd als mishandeling, wat volgens de wet een dringende reden voor ontslag oplevert. Uiteindelijk heeft het Gerecht het verzoek van de verzoeker afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op Afl. 2.500,--. De uitspraak bevestigt de bevoegdheid van de werkgever om een arbeidsovereenkomst te beëindigen bij ernstige gedragingen van de werknemer.

Uitspraak

Beschikking van 4 mei 2021
E.J. no. AUA202002671
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
BESCHIKKING
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende in Aruba,
Verzoeker,
hierna ook te noemen: [naam verzoeker],
gemachtigde: de advocaat mr. J.F.M. Zara,
tegen:
de vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SPP CARIBBEAN BETON INDUSTRIE VBA,
gevestigd in Aruba,
verweerster,
hierna ook te noemen: SPP,
gemachtigde: de advocaat mr. D.M. Canwood.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
-het verzoekschrift, met producties;
-het verweerschrift, met producties;
-de mondelinge behandeling van de zaak ter terechtzitting van 26 januari 2021.
1.2
Ter terechtzitting zijn verschenen [naam verzoeker] bij zijn gemachtigde (middels videoverbinding vanuit Nederland) en SPP eveneens bij haar gemachtigde. [naam verzoeker] heeft gebruik gemaakt van de aan hem geboden gelegenheid om bij wijze van repliek te reageren op het verweerschrift, en dat mede aan de hand van een overgelegde en als voorgedragen beschouwd zijnde op voorhand toegestuurde pleitnota, voorzien van één toegelaten nadere productie. SPP heeft vervolgens gebruik gemaakt van de aan haar geboden gelegenheid om bij wijze van dupliek te reageren op die reactie van [naam verzoeker], en dat eveneens aan de hand van een niet geheel voorgedragen pleitnota.
1.3
Beschikking is nader bepaald op heden.

2.DE FEITEN

2.1
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende bestreden alsmede op grond van overgelegde producties voor zover niet of onvoldoende bestreden staat onder meer het volgende vast tussen partijen.
2.2
Krachtens een tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst is [naam verzoeker] op 10 april 2017 in loondienst getreden van SPP als vrachtwagenchauffeur en als pompbediende tegen een laatstelijk bruto maandloon van Afl. 2.940,--.
2.3
Op 16 september 2020 heeft zich een fysiek incident voorgedaan op de werkvloer van SPP tussen [naam verzoeker] en een andere werknemer van SPP, te weten [X] (hierna: [X]). Naar aanleiding daarvan heeft SPP [naam verzoeker] onmiddellijk met behoud van loon geschorst voor het verrichten van onderzoek. Bij ontslagbrief van 21 september 2020 (hierna: de ontslagbrief) heeft SPP [naam verzoeker] per diezelfde datum op staande voet ontslagen. Als reden daartoe staat het volgende vermeld in die brief:

Carribean Beton has concluded its investigation and, after talking to all parties involved, including yourself, have come to the following decision.
You have pushed, shoved and held Mr. [X] in a chokehold due to him asking you to do your work being keeping an eye on your truck while you were filling it with water. You did not like being told what to do and instead entered into a verbal match with Mr. [X]. The verbal match wasn’t enough since you proceeded to push Mr. [X] and place him in a chokehold after he pushed back.
After this happened Mr. [X] came to his superiors to report the incident. You followed him into the office. You were still visibly agitated and threatening when Mr. [X] was telling his side of the story forcing Mr. [Y] and Mr. [Z] (…) to stand between you and Mr. [X] to ensure that nothing else happened between you two.
Caribean Beton doesn’t tolerate any form of aggression in the work place. On June 5th, 2019 you were already issued a warning due to a discussion with another employee in front of a client. Caribbean Beton considers what happened cause for dismissal. You are therefore terminated immediately for urgent reasons.”.
2.4
Bij aan SPP gericht schrijven van [naam verzoeker] van 29 september 2020 heeft [naam verzoeker] de nietigheid van het ontslag ingeroepen en heeft hij zich bereid verklaard de bedongen werkzaamheden voor SPP te verrichten.

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1 [
naam verzoeker] verzoekt dat het Gerecht bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking:
a. het door SPP aan [naam verzoeker] gegeven ontslag nietig verklaart;
b. SPP veroordeelt om aan [naam verzoeker] (door) te betalen zijn reguliere loon gerekend vanaf 21 september 2020 totdat zijn dienstbetrekking bij SPP rechtsgeldig zal zijn geëindigd, te vermeerderen met de wettelijke verhoging;
c. SPP beveelt om [naam verzoeker] binnen twee dagen na de betekening van deze beschikking aan SPP weer tewerk te stellen in zijn reguliere functie;
d. bepaalt dat SPP ten behoeve van [naam verzoeker] een dwangsom verbeurt van Afl. 250,-- voor iedere of deel daarvan dat SPP voormeld bevel niet opvolgt;
e. SPP veroordeelt in de proceskosten.
3.2
SPP voert verweer dat strekt tot afwijzing van het door [naam verzoeker] verzochte.
3.3
Voorzover van belang voor de uitspraak worden de stellingen van partijen hierna besproken.

4.DE BEOORDELING

4.1
Ter beantwoording in deze procedure ligt voor de vraag of [naam verzoeker] een dringende reden heeft gegeven aan SPP voor ontslag, zoals door SPP gesteld en door [naam verzoeker] bestreden. Dienaangaande wordt het volgende overwogen.
4.2
Als dringende redenen worden volgens artikel 7A:1615o lid 1 BW beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die tot gevolg hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet verlangd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag of van een zodanige dringende reden sprake is, moeten alle omstandigheden van het geval in onderling verband en samenhang in aanmerking worden genomen. Tot deze omstandigheden behoren onder meer de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals diens leeftijd, de aard en duur van het dienstverband en de gevolgen van het ontslag op staande voet. Van belang is verder dat het de werkgever is die moet stellen en - zo nodig - bewijzen dat sprake is van een dringende reden.
4.3
Naar het oordeel van het Gerecht heeft [naam verzoeker] de in ontslagbrief (hiervoor onder 2.3) omschreven feitelijke gang van zaken, die door SPP aan zijn ontslag ten gronde is gelegd, onvoldoende onderbouwd bestreden. Dit temeer omdat de verklaring van [A], waarop [naam verzoeker] zich beroept, geen verklaring uit eigen waarneming van die Larmonie blijkt te zijn, maar een niet of onvoldoende als bewijs bruikbare verklaring van horen zeggen. Aldus komt die in de ontslagbrief vermelde feitelijke gang van zaken vast te staan, waaruit naar het oordeel van het Gerecht blijkt dat [naam verzoeker] bedoeld handgemeen met zijn collega [X] niet uit zelfverdediging is begonnen en niet uit zelfverdediging heeft voortgezet. In dat vaststaande verband heeft SPP onbestreden met een verklaring van de huisarts en de fysiotherapeut van [X] onderbouwd gesteld dat [X] door het handelen van [naam verzoeker] onder meer nekpijn, een contusie aan zijn rechterschouderblad en als gevolg van pijn beperkte mobiliteit in zijn onderrug heeft bekomen/opgelopen. Aldus is naar het oordeel van het Gerecht sprake van de in artikel 7A:1615p lid 2 sub e BW als dringende reden omschreven situatie, te weten mishandeling door [naam verzoeker] van een collega. De mogelijke omstandigheid dat [X] na zijn consult bij zijn huisarts en zijn fysiotherapeut geen verdere behandeling behoefde zoals door [naam verzoeker] gesteld, maakt dat niet anders. Door het enkele oplopen van pijn door [X] als gevolg van bedoeld handelen van [naam verzoeker] valt dat handelen reeds als mishandeling (in strafrechtelijke zin) te kwalificeren.
4.4
Alle omstandigheden van het geval in aanmerking genomen zoals hiervoor onder 4.2 omschreven levert bedoelde door [naam verzoeker] gepleegde mishandeling van zijn collega [X] een dringende reden op voor ontslag. In het licht van dat ernstig verwijtbaar handelen van [naam verzoeker] kan immers in redelijkheid niet van SPP worden gevergd het dienstverband van [naam verzoeker] langer dan als nu het geval te laten te voortduren. Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld of gebleken die een ander oordeel kunnen dragen. Aldus komt vast te staan dat SPP [naam verzoeker] op 21 september 2020 op goede en terechte grond heeft ontslagen. Dat betekent dat alle vorderingen van [naam verzoeker] zullen worden afgewezen.
4.5 [
naam verzoeker] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van SPP, tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 2.500,-- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten, tarief 5).
5. DE UITSPRAAK
Het Gerecht:
-wijst af het door [naam verzoeker] verzochte;
-veroordeelt [naam verzoeker] in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van SPP, tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 2.500,-- aan salaris voor de gemachtigde.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van dinsdag 4 mei 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.