ECLI:NL:OGEAA:2021:160

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
17 februari 2021
Publicatiedatum
7 mei 2021
Zaaknummer
AUA202001359
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.K. Engelbrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning verblijfsvergunning in het kader van gezinshereniging en de vereisten voor de hoofdpersoon

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 17 februari 2021 uitspraak gedaan over de aanvraag van appellante voor een verblijfsvergunning in het kader van gezinshereniging. Appellante, van Spaanse nationaliteit, was gehuwd met een Colombiaanse echtgenote en had een aanvraag ingediend voor een vergunning tot tijdelijk verblijf. De aanvraag was eerder afgewezen op basis van het beleid dat vereist dat de hoofdpersoon de Nederlandse nationaliteit moet hebben en op Aruba geboren of genaturaliseerd moet zijn. Appellante betwistte deze afwijzing en stelde dat de beslissing in strijd was met het gelijkheidsbeginsel en onvoldoende gemotiveerd was.

Het gerecht overwoog dat de wettelijke bepalingen en het beleid niet vereisen dat de hoofdpersoon de Nederlandse nationaliteit heeft, maar dat enkel aangetoond moet worden dat de hoofdpersoon beschikt over het bepaalde minimale inkomen voor een gezin. Het gerecht oordeelde dat de bestreden beslissing van de minister onvoldoende gemotiveerd was en dat de aanvraag niet correct was getoetst aan de vereisten. De beslissing werd vernietigd en de minister werd opgedragen om binnen acht weken een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van appellante.

Daarnaast werd de minister veroordeeld in de kosten van het geding, begroot op Afl. 1.400,- aan gemachtigdensalaris. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige beoordeling van aanvragen voor verblijfsvergunningen in het kader van gezinshereniging, met inachtneming van de geldende wet- en regelgeving.

Uitspraak

Uitspraak van 17 februari 2021
Lar nr. AUA202001359

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van

[Appellante],

verblijvende te Aruba,
APPELLANTE,
gemachtigden: de advocaat mr. B.M. de Sousa,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN JUSTITIE, VEILIGHEID EN INTEGRATIE,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. N.R. Sneek (DIMAS).

PROCESVERLOOP

Bij beslissing van 5 maart 2020 (de bestreden beslissing) heeft verweerder het bezwaar van appellante van 22 oktober 2019, gericht tegen de afwijzende beschikking van 10 september 2019 op de aanvraag van appellante om een verblijfsvergunning in het kader van gezinshereniging, ongegrond verklaard.
Hiertegen heeft appellante op 1 juni 2020 beroep ingesteld bij het gerecht.
Verweerder heeft op 3 september 2020 een verweerschrift ingediend.
Het gerecht heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 oktober 2020. Appellante is verschenen bijgestaan door haar gemachtigde. Voor verweerder is, ondanks de behoorlijke oproeping, niemand verschenen.
Appellante heeft desgevraagd op 9 november 2020 stukken ingediend.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

Ontvankelijkheid

1.1
Ingevolgde artikel 27, eerste lid, van de Lar bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken en gaat deze in op de dag na die waarop de beslissing op het bezwaarschrift is gedagtekend.
Ingevolge artikel 28, eerste lid, van de Lar wordt een beroepschrift nietontvankelijk verklaard indien het is ingediend voordat de termijn is ingegaan of nadat de termijn is verstreken.
Ingevolge het derde lid blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op die grond achterwege indien de indiener aannemelijk maakt dat hij het geschrift heeft ingediend zo spoedig als dit redelijkerwijs verlangd kon worden en het tegendeel daarvan niet blijkt.
1.2
De bestreden beslissing is van 5 maart 2020. Dit betekent dat de beroepstermijn als bedoeld in artikel 27, eerste lid van de Lar, op 16 april 2020 is verlopen. Appellante heeft evenwel gemotiveerd en onderbouwd aangevoerd dat zij de bestreden beslissing op 19 mei 2020, via aangetekende post, heeft ontvangen. Ingevolge bestendige jurisprudentie dient een beroepschrift dat is gericht tegen een beslissing die na het verlopen van de beroepstermijn is ontvangen, te worden ingediend binnen twee weken na ontvangst van die beslissing. In dit geval is het beroep tijdig ingediend en dus ontvankelijk.
De standpunten van partijen
2.1
Aan de bestreden beslissing heeft verweerder ten grondslag gelegd dat hij voor het verlenen van vergunningen in het kader van gezinshereniging, ervan uitgaat dat sprake is van een wettig huwelijk naar Arubaans recht, hetgeen hier niet het geval is. Een huwelijk tussen twee personen van hetzelfde geslacht zoals in dit geval, is in strijd met de Arubaanse openbare orde, ook al is het huwelijk binnen het Koninkrijk aangegaan. Nu het huwelijk is aangegaan in Bonaire, kan het in de Arubaanse registers worden geregistreerd en kan de vergunningsplichtige echtgenote in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning met of zonder toestemming om te werken, mits de garantsteller c.q. gezinshoofd zelf een geldige verblijfstitel heeft, van Nederlandse nationaliteit is, en het huwelijk alhier in de registers is ingeschreven. In dit geval heeft de echtgenote van appellante echter de Colombiaanse nationaliteit zodat appellante niet in aanmerking komt voor de verzochte vergunning in het kader van gezinshereniging, noch voor een vergunning met toestemming om te werken, zonder eerst met succes de DPL-procedure te doorlopen. Appellante dient de beslissing op haar aanvraag om een eerste vergunning overigens in het buitenland af te wachten. Aldus verweerder. In zijn verweerschrift heeft verweerder hier aan toegevoegd dat appellante en haar echtgenote hun gezinsleven ook in Spanje of Colombia kunnen voortzetten.
2.2
Appellante kan zich niet verenigen met de afwijzende beslissing op bezwaar, en heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat die beslissing in strijd is met het gelijkheidsbeginsel c.q. het verbod op discriminatie, en overigens onvoldoende is gemotiveerd.
Het geschil
3. In geschil is de vraag of verweerder op goede gronden heeft geweigerd aan appellante de door haar verzochte vergunning tot tijdelijk verblijf in het kader van gezinshereniging, te verlenen. Bij de beoordeling neemt het gerecht het volgende in aanmerking.
Wettelijk kader
4.1
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu) wordt, behalve de in de artikelen 1 en 3 vermelde personen, niemand in Aruba toegelaten zonder vergunning tot tijdelijk verblijf of tot verblijf. Het tweede lid bepaalt dat een vergunning tot tijdelijk verblijf voor een bepaalde termijn wordt afgegeven. Ingevolge het derde lid wordt een vergunning tot verblijf voor onbepaalde tijd afgegeven.
Ingevolge artikel 7, eerste lid van de Ltu wordt een vergunning tot tijdelijk verblijf verleend door of namens de minister. De vergunning heeft een duur van ten hoogste een jaar.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Ltu, kan de vergunning tot tijdelijk verblijf of tot verblijf door of namens de minister worden geweigerd met het oog op de openbare orde of het algemeen belang, waartoe ook de bescherming van de volksgezondheid en de arbeidsmarkt wordt gerekend te behoren.
4.2
Conform het vreemdelingenbeleid (zie Toelatingshandboek 2018 paragraaf 1.1.1.1 sub c, pag. 20,
www.overheid.aw) geldt voor gezinshereniging bij een hoofdpersoon met een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd het volgende: Aan de gezinsleden (echtgeno(o)t(e) en minderjarige kinderen) van een hoofdpersoon in het bezit van een vergunning voor onbepaalde tijd kan een vergunning in het kader van gezinshereniging worden afgegeven mits de hoofdpersoon kan aantonen te beschikken over het bepaalde minimale inkomen voor een gezin zoals vastgesteld. In dergelijke gevallen wordt in principe een vergunning tot tijdelijk verblijf zonder toestemming om arbeid te verrichten afgegeven. Ten behoeve van de echtgeno(o)t(e) kan een vergunning met toestemming om arbeid te verrichten worden afgegeven, indien en voor zover er voor de vervulling van de betreffende functie geen lokale kracht beschikbaar is en conform het advies van de DPL geen bezwaren bestaan tegen verlening van zulks een vergunning met toestemming om arbeid te verrichten. De aanvrager van deze categorie kan in aanmerking voor een verkort toetsingstraject van de DPL. De verblijfsvergunning c.q. de afhankelijke vergunning met toestemming om arbeid te verrichten wordt steeds voor een (1) jaar verleend, is afhankelijk van de geldigheidsduur van de vergunning van de vergunningsplichtige hoofdpersoon en moet jaarlijks worden vernieuwd
De feiten
5.1
Appellante, geboren op [geboortedatum] 1969 in Spanje en van Spaanse nationaliteit, is op [datum] 2018 in Bonaire in het huwelijk getreden met [de echtgenote] (hierna: de echtgenote), geboren op [geboortedatum] 1958 in Colombia en van Colombiaanse nationaliteit. Dit huwelijk staat in het bevolkingsregister van Aruba geregistreerd.
5.2
Aan de echtgenote is op 18 juni 2008 een vergunning tot verblijf verleend.
5.3
Op 27 juni 2019 heeft appellante een aanvraag ingediend voor een vergunning tot tijdelijk verblijf op grond van gezinshereniging.
5.4
Deze aanvraag is bij beschikking van 10 september 2019 afgewezen. In die beschikking staat – voor zover hier van belang – het volgende:
“(…)Beslissing: de aanvraag is afgewezen.
Uit controle van de door u verstrekte gegevens is gebleken dat u niet voldoet aan de gestelde toelatingseisen voor deze verblijfstitel.
Conform beleid dient uw partner de Nederlandse nationaliteit te hebben en op Aruba geboren (of genaturaliseerd) zijn. In casu is dit niet het geval. (…)”
5.5
Hiertegen heeft appellante op 22 oktober 2019 bezwaar gemaakt. Tegen het uitblijven van een tijdige beslissing op bezwaar heeft appellante op 22 januari 2020 beroep ingesteld, dat is geregistreerd onder nummer AUA202000200.
5.6
Bij bestreden beslissing van 5 maart 2020 heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. In die beslissing staat – voor zover hier van belang – het volgende:
“(…) bericht ik u dat uw bezwaarschriftongegrondis bevonden.
In uw geval geldt, dat er weliswaar sprake is van een persoon van vreemde nationaliteit alhier gevestigd en in het bezit van een vergunning voor onbepaalde tijd, maar dat er in casu geen sprake is van een wettig huwelijk in de zin van het Arubaans Burgerlijk Wetboek. Het huwelijk waarnaar verwezen wordt en waaraan u uw recht op een vergunning meent te mogen ontlenen, is aangegaan (…) in Bonaire, terwijl het aangaan van zulks een huwelijk, in casu tussen twee personen van gelijk geslacht, in strijd is met de Arubaanse openbare orde. (…)
Welnu, voor personen van gelijk geslacht die in het buitenland, maar binnen het Koninkrijk gehuwd zijn en waarvan een of beide partners de Nederlandse nationaliteit heeft/hebben en waarvan een of beide partners toelating behoeft/behoeven, kunnen zij op grond van beleid ter zake in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning zonder toestemming om te werken of, desgewenst en indien DPL positief op het verzoek oordeelt met toestemming om te werken, mits de hoofdpersoon, tevens garantsteller c.q. gezinshoofd, voldoet aan het vereiste bestaansminimum aan inkomen en mits de hoofdpersoon c.q. garantsteller c.q. gezinshoofd zelf een geldige verblijfstitel heeft en het huwelijk in het Arubaans huwelijksregister ingeschreven is. In uw geval heeft de hoofpersoon c.q. garantsteller c.q. gezinshoofd [de echtgenote] echter de Colombiaanse nationaliteit, reden waarom u, [appellante], niet in aanmerking komt voor een vergunning tot tijdelijk verblijf bij [de echtgenote] in het kader van gezinshereniging. Voorts komt u niet in aanmerking voor een vergunning met toestemming om te werken, zonder eerst met succes de DPL-procedure te hebben doorgaan. (…)”.
5.7
Hiertegen richt zich onderhavig beroep.
De beoordeling
6.1
Het gerecht overweegt als volgt. Uit de hierboven aangehaalde wettelijke bepalingen en beleid ter zake van toekenning aan de ene echtgenoot van een vergunning tot tijdelijk verblijf in het kader van gezinshereniging bij de hoofdpersoon, in dit geval de andere echtgenoot, met een vergunning voor onbepaalde tijd, volgt niet dat die hoofdpersoon de Nederlandse nationaliteit moet hebben. Als enige voorwaarde geldt immers dat de hoofdpersoon kan aantonen te beschikken over het bepaalde minimale inkomen voor een gezin zoals vastgesteld. Dat in dit geval de aanvraag is getoetst aan deze voorwaarde is niet gebleken.
6.2
Gelet op het bovenstaande is het gerecht van oordeel dat de bestreden beslissing een deugdelijke motivering ontbeert. De bestreden beslissing zal worden vernietigd en verweerder zal worden opgedragen om binnen acht weken na heden, een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen.
7. Verweerder zal worden veroordeeld in de kosten van dit geding, begroot op een bedrag van Afl. 1.400,- aan gemachtigdensalaris.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de beslissing op bezwaar van verweerder van 5 maart 2020;
bepaalt dat verweerder binnen acht weken na dagtekening van deze uitspraak een nieuwe beslissing dient te nemen op het bezwaar van appellante, met inachtneming van deze uitspraak;
veroordeelt verweerder tot betaling van de door appellante voor dit geding gemaakte kosten aan rechtskundige bijstand, begroot op Afl. 1.400,-;
gelast teruggave aan appellante van het door hen betaalde bedrag van Afl. 25,-,
Deze beslissing is gegeven door mr. N.K. Engelbrecht, rechter in dit gerecht, en wordt geacht in het openbaar te zijn uitgesproken ter zitting van 17 februari 2021 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na dagtekening van deze uitspraak hoger beroep instellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (LAR-zaken).
Het beroepschrift moet worden ingediend bij de griffie van dit Gerecht.
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de dag van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is een griffierecht van Afl. 75,- verschuldigd.