Uitspraak
1.[eiser 1],
[eiser 2],
[eiser 3],
[eiser 4],
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
In deze zaak, die werd behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, hebben vier eisers, allen zweminstructeurs in dienst van het Land Aruba, een kort geding aangespannen. De eisers vorderden dat het Gerecht het Land zou veroordelen om hun loon door te betalen tot en met 31 juli 2021. De eisers stelden dat zij gerechtvaardigd mochten vertrouwen op een stilzwijgende verlenging van hun arbeidsovereenkomsten voor het schooljaar 2020-2021, aangezien dit in voorgaande jaren ook het geval was geweest. Het Land voerde verweer en stelde dat de eisers niet-ontvankelijk verklaard dienden te worden in hun vorderingen.
De procedure begon met een verzoekschrift dat op 16 november 2020 was ingediend, gevolgd door een mondelinge behandeling op 31 maart 2021. Tijdens deze zitting hebben beide partijen hun standpunten toegelicht, waarbij de eisers hun vorderingen onderbouwden met een pleitnota en het Land zijn verweer voerde. Het Gerecht oordeelde dat er geen gronden waren om de eisers niet-ontvankelijk te verklaren en dat zij recht hadden op hun loon over de maand juli 2021.
Het Gerecht concludeerde dat de eisers er gerechtvaardigd op mochten vertrouwen dat hun arbeidsovereenkomsten stilzwijgend waren verlengd, en dat het Land daarom verplicht was om het loon door te betalen. Het vonnis werd uitgesproken op 21 april 2021, waarbij het Gerecht het Land ook veroordeelde in de proceskosten van de eisers. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat het Land onmiddellijk aan de uitspraak moet voldoen, ongeacht eventuele hoger beroep procedures.