ECLI:NL:OGEAA:2021:104

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
25 maart 2021
Publicatiedatum
2 april 2021
Zaaknummer
AUA202001400
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
  • N.K. Engelbrecht
  • H. Dirksz
  • E. de Cuba
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen beslissing Sociale Verzekeringsbank inzake ziekengeld en ziekteoorzaak

Op 25 maart 2021 heeft het College van Beroep uitspraak gedaan in een zaak tussen een appellante en de Sociale Verzekeringsbank (SVB) over het recht op ziekengeld. De appellante had zich op 20 juni 2017 ziek gemeld wegens psychische klachten, met name angststoornissen en hyperventilatie, en ontving ziekengeld onder ziektemeldingskaart nummer 704738. Deze kaart is op 20 juni 2019 geëxpireerd. Op 25 september 2019 meldde appellante zich opnieuw ziek, ditmaal met maagklachten, waarvoor zij ziekengeld ontving onder een nieuwe ziektemeldingskaart, nummer 800050. De SVB heeft op 28 april 2020 besloten dat appellante geen recht meer had op ziekengeld, omdat de maagklachten volgens hen voortvloeiden uit dezelfde ziekteoorzaak als de eerdere psychische klachten.

Appellante was het niet eens met deze beslissing en heeft beroep aangetekend. Tijdens de zitting op 19 november 2020 heeft zij betoogd dat haar maagklachten niet gerelateerd zijn aan de psychische klachten, maar voortkomen uit een hernia en poliepen. De SVB heeft echter gesteld dat de maagklachten en de psychische klachten met elkaar in verband staan, en dat de appellante geen recht meer heeft op ziekengeld omdat de klachten voortkomen uit dezelfde ziekteoorzaak.

Na beoordeling van de zaak heeft het College van Beroep geoordeeld dat de SVB op goede gronden heeft besloten dat de arbeidsongeschiktheid van appellante vanaf september 2019 dezelfde ziekteoorzaak betreft als waarvoor zij eerder ziekengeld heeft ontvangen. Het beroep van appellante is ongegrond verklaard, en de beslissing van de SVB is bevestigd. Tegen deze beslissing staat geen hoger beroep open.

Uitspraak

Uitspraak van 25 maart 2021
CVB nr. AUA202001400

COLLEGE VAN BEROEP

UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening Ziekteverzekering (LvZv) van:

[Appellante],

wonende in Aruba,
APPELLANTE,
gemachtigde: de advocaat: mr. A.F. Kuster,
tegen de beslissing van 28 mei 2020 van

DE SOCIALE VERZEKERINGSBANK,

gevestigd te Aruba,
VERWEERDER, hierna te noemen de bank,
gemachtigde: de advocaat mr. M.D. Tromp.

PROCESVERLOOP

Bij beslissing van 28 mei 2020 (hierna: de bestreden beslissing) heeft de bank besloten dat appellante geen recht meer heeft op verdere tegemoetkoming bij arbeidsongeschiktheid in verband met haar ziektemelding wegens psychische klachten met name angststoornissen en hyperventilatie.
Tegen de bestreden beslissing heeft appellant op 12 juni 2020 beroep aangetekend.
Op 13 augustus 2020 heeft de bank een verweerschrift ingediend.
Het beroep van appellante is op de bijeenkomst van 19 november 2020 van dit College behandeld, alwaar aanwezig waren appellante in persoon, en bijgestaan door mr. A.L.N. Fräser, die heeft geoccupeerd voor de gemachtigde voornoemd, en voor de bank mr. B. Every, juridisch adviseur, en drs. De Graaf, verzekeringsarts, bijgestaan door de gemachtigde voornoemd.

OVERWEGINGEN

Standpunt appellant
1. Appellante kan zich niet verenigen met de beslissing van de bank, en heeft zich daarbij -samengevat - op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van dezelfde ziekteoorzaak, nu zij zich op 20 juni 2017 voor het eerst ziek heeft gemeld wegens klachten van psychische aard en zich op 25 september 2019 ziek heeft gemeld wegens maagklachten. Ter onderbouwing heeft zij aangevoerd dat haar maagklachten zijn te wijten aan hernia en poliepen, die in redelijkheid niet geacht kunnen worden voort te vloeien uit de psychische klachten. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante verwezen naar een schrijven van haar behandelend specialist, C. Franca, MDL-arts, van 6 september 2020, waarin staat dat appellante bekend is bij de arts met klachten van functionele dyspepsie en NERD bij kleine hernia hiatus. Ter zitting heeft appellante tevens aangevoerd dat zij al jaren last heeft van haar maag en ook al jaren
Nexiumslikt. Appellante heeft na sluiting van het onderzoek ter zitting een nader schrijven van de arts van 25 november 2020 overgelegd, waarin de arts uitlegt wat de klachten inhouden, welke medicatie wordt voorgeschreven en de gevolgen hiervan.
Standpunt bank
2.1
Aan de bestreden beslissing is ten grondslag gelegd dat appellant wegens psychische klachten, met name angststoornissen en hyperventilatie en hun consequenties, vanaf 20 juni 2017 tegemoetkoming heeft ontvangen voor zover geclaimd, onder ziektemeldingskaart nummer 704738, dat deze kaart op 20 juni 2019 is geëxpireerd, en dat per abuis op 25 september 2019 aan appellant een nieuwe ziektemeldingskaart, met nummer 800050, voor dezelfde ziekteoorzaak werd uitgereikt. Deze nieuwe ziektemeldingskaart werd op 28 april 2020 ingetrokken, zodat appellante vanaf die datum geen recht meer heeft op tegemoetkoming in verband met genoemde ziekte.
In haar verweerschrift en ter zitting heeft de bank verder aangevoerd, dat appellante tijdens de consulten in juni 2017 tot en met september 2017 verschillende lichamelijke klachten heeft benoemd, die passen bij angst en spanningsklachten van psychische aard. Appellante kreeg achtereenvolgens behandeling bij een fysiotherapeut, een cardioloog, een psycholoog en een psychiater. In september 2019 meldde appellante zich ziek met maagklachten, en eerst werd vermoed dat het gastritis was. Tijdens de vervolgconsulten werd het vermoeden sterker dat de angst en spanning ten grondslag liggen aan de maagklachten. Appellante had andere klachten, zoals slaapproblemen, zich emotioneel uit balans voelen, en het hebben van angstaanvallen, waardoor zij opnieuw naar een psycholoog werd verwezen.
2.2
Volgens de bank heeft appellant tijdens de consulten te kennen gegeven dat zij
Lexotangebruikt en EMDR-therapie (
Eye Movement Desensitization and Reprocessing) heeft gevolgd voor haar psychische klachten.
Appellante werd voor de maagklachten gastroscopisch onderzocht. Daaruit bleek dat er indicatie is voor chronische maagklachten (een milde aspecifieke gastritis), dat zij een kleine sliding hernia heeft en diverse kleine poliepen. Een ondergane bovenbuikecho gaf als uitslag: geen significante structurele afwijkingen. In januari 2020 had appellante een afspraak bij de psycholoog en eind februari 2020 is zij doorverwezen naar de psychiater. Op 28 april 2020 werd de tegemoetkoming gestaakt, omdat er geen lichamelijke klachten waren die het ziektebeeld verklaren.
2.3
De bank betoogt dat het algemeen bekend is dat psychische klachten zich op diverse manieren uiten, ook op lichamelijk vlak. Ook de maagklachten van appellante passen in dit geheel. De geringe sliding hernia is een veelvoorkomende afwijking die doorgaans geen klachten geeft. De poliepen zijn heel klein. Er is geen sprake van ernstige afwijkingen, noch van een maagzweer. De milde gastritis levert geen verklaring op voor de klachten van appellante. De beperkingen bij appellante zijn op het vlak van sociaal functioneren. Het complex van lichamelijke en psychische symptomen die appellante ervaart, past bij de gediagnosticeerde angst en paniekstoornis. Aldus de bank.
2.4
De bank heeft hier nog aan toegevoegd, dat de omstandigheid dat appellante geen recht meer heeft op ziekengeld, niet betekent dat zij arbeidsgeschikt wordt geacht. Het betekent dat zij bij arbeidsongeschiktheid wegens psychische klachten en de gevolgen hiervan, geen recht heeft op ziekengeld.
Wettelijk kader
3. Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de LvZv, voor zover thans van belang, heeft de werknemer die als gevolg van ziekte arbeidsongeschikt is, recht op ziekengeld vanaf de vierde dag van de ziekmelding. Het recht op ziekengeld ter zake van eenzelfde ziekteoorzaak vervalt na twee jaar.
Het geschil
4. In geschil is de vraag of de bank op goede gronden heeft besloten dat in dit geval sprake is van eenzelfde ziekteoorzaak als bedoeld in de tweede volzin van artikel 5, eerste lid, van de LvZv.
Beoordeling
5.1
In dit geval is niet in geschil dat appellante zich op 20 juni 2017 voor het eerst arbeidsongeschikt heeft gemeld terzake van psychische klachten, met name angststoornis en hyperventilatie en hun consequenties, en dat zij hiervoor ziekengeld heeft ontvangen voor zover geclaimd, onder ziektemeldingskaart nummer 704738. Dat deze ziektemeldingskaart op 20 juni 2019 is geëxpireerd, is evenmin in geschil.
5.2
Verder is ook niet in geschil dat appellante zich op 25 september 2019 arbeidsongeschikt heeft gemeld ter zake van maagklachten, en dat zij toen onder ziektemeldingskaart 800050 tot 28 april 2020 ziekengeld heeft ontvangen, voor zover geclaimd.
6. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is naar het oordeel van het College genoegzaam gebleken dat de bank na gedegen onderzoek, waarbij zij haar eigen waarnemingen tijdens de consulten, hetgeen de appellante te kennen heeft gegeven alsmede informatie uit het medisch dossier heeft betrokken, terecht tot haar conclusie is gekomen, dat de arbeidsongeschiktheid van appellante vanaf september 2019 dezelfde ziekteoorzaak betreft als waarvoor appellante reeds twee jaar tegemoetkoming heeft ontvangen. Daarbij neemt het College in aanmerking dat uit de door de bank geschetste gang van zaken met betrekking tot de controleconsulten, de verschillende ondergane behandelingen en medicatie, die door appellante niet althans onvoldoende gemotiveerd is bestreden, volgt dat de (maag)klachten van appellante die hebben geleid tot haar arbeidsongeschiktheid, direct verband houden met haar psychische gesteldheid. De bank heeft dan ook op goede grond besloten dat appellant vanaf 28 april 2020 geen recht meer heeft op ziekengeld ter zake van deze ziekteoorzaak.
7. Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.
3.DE BESLISSING
Het college:
- verklaart het beroep van appellant ongegrond.
Aldus gegeven op 25 maart 2021 door mr. N.K. Engelbrecht, voorzitter, H. Dirksz en E. de Cuba, leden, in tegenwoordigheid van de secretaris.
Tegen deze beslissing staat geen hoger beroep open.