Op 25 maart 2021 heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba uitspraak gedaan in een zaak waarbij een appellante in beroep ging tegen een beslissing van de Sociale Verzekeringsbank. De bank had op 13 januari 2020 besloten dat de appellante vanaf 18 december 2019 geen recht meer had op ziekengeld in verband met rugpijn, die het gevolg zou zijn van kanaalstenose. De bank stelde dat er twee jaar waren verstreken sinds de melding van de ziekte, waardoor het recht op ziekengeld verviel. De appellante, bijgestaan door haar advocaat, betwistte deze beslissing en voerde aan dat haar rugklachten het gevolg waren van een ongeval op het werk op 11 juli 2019, waarbij zij was uitgegleden en letsel aan haar rechterschouder had opgelopen. De bank voerde echter aan dat de rugklachten voortkwamen uit eerdere degeneratieve afwijkingen en dat de appellante geen recht had op ziekengeld voor dezelfde ziekteoorzaak, zoals bepaald in artikel 5, lid 1 van de Landsverordening Ziekteverzekering.
Tijdens de zitting op 19 november 2020 werd het beroep behandeld. De bank stelde dat de appellante in januari 2014 al pijnbestrijding aan haar rug had ondergaan en dat zij in november 2017 was geopereerd aan haar rug. De bank betoogde dat de rugklachten van de appellante niet gerelateerd waren aan het ongeval in juli 2019, maar eerder voortkwamen uit een progressief beloop van pijnklachten door degeneratieve rugafwijkingen. Het College van Beroep oordeelde dat de rugklachten waarvoor de appellante zich in november 2019 arbeidsongeschikt meldde, het gevolg waren van deze degeneratieve afwijkingen en niet van het ongeval.
Het College concludeerde dat de bank op goede gronden had besloten dat er sprake was van eenzelfde ziekteoorzaak en verklaarde het beroep ongegrond. Tegen deze beslissing staat geen hoger beroep open.