ECLI:NL:OGEAA:2021:102
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
- Eerste en enige aanleg
- N.K. Engelbrecht
- H. Dirksz
- E. de Cuba
- Rechtspraak.nl
Weigering cessantia-uitkering door de Sociale Verzekeringsbank op basis van tijdige aanvraag
In deze zaak heeft het College van Beroep geoordeeld dat de Sociale Verzekeringsbank op goede gronden heeft geweigerd om aan appellante een eenmalige cessantia-uitkering toe te kennen. Appellante had op 31 januari 2020 beroep aangetekend tegen de beslissing van de bank, die op 23 december 2019 haar verzoek om uitbetaling van de cessantia-uitkering had afgewezen. De bank stelde dat de dienstbetrekking van appellante bij haar werkgever op 6 mei 2016 was geëindigd en dat appellante pas op 12 september 2017 een aanvraag voor de uitkering had ingediend, wat te laat was volgens de Cessantiaverordening.
Appellante betwistte de beëindiging van haar dienstverband en voerde aan dat zij de nietigheid van haar ontslag had ingeroepen. Het College overwoog dat uit de omstandigheden bleek dat appellante uiteindelijk had berust in het ontslag, aangezien zij vanaf april 2016 geen werkzaamheden meer had verricht en geen loon had ontvangen. De relevante wetgeving bepaalt dat een werknemer binnen twaalf maanden na het einde van de dienstbetrekking een verzoek om cessantia-uitkering moet indienen. Aangezien appellante dit verzoek pas meer dan een jaar na de beëindiging van haar dienstverband had ingediend, kon zij geen aanspraak maken op de uitkering.
Het College concludeerde dat de bank terecht had geweigerd om de cessantia-uitkering toe te kennen, en verklaarde het beroep van appellante ongegrond. De uitspraak werd gedaan op 25 maart 2021 door de voorzitter en twee leden van het College van Beroep, in tegenwoordigheid van de secretaris. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.