ECLI:NL:OGEAA:2020:94

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
3 maart 2020
Publicatiedatum
13 maart 2020
Zaaknummer
AUA201904175
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • N.K. Engelbrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige toevertrouwing van een minderjarige aan de voogdijraad in het kader van gezagsontzetting

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 3 maart 2020 een beschikking gegeven op vordering van het Openbaar Ministerie. De vordering betreft de voorlopige toevertrouwing van een minderjarige aan de voogdijraad, waarbij de moeder van de minderjarige, die al jaren in Aruba woont, niet is verschenen op de zitting. De minderjarige, geboren in Haïti, is op 10 februari 2016 naar Aruba gekomen om bij zijn moeder te wonen. Op 15 november 2019 heeft het Openbaar Ministerie het gezag van de moeder ontnomen en de minderjarige voorlopig aan de voogdijraad toevertrouwd. De moeder heeft geen verweerschrift ingediend en is niet verschenen op de zitting, ondanks dat zij daartoe was opgeroepen.

De rechter heeft vastgesteld dat er ernstige zorgen zijn over de opvoeding van de minderjarige, die gedragsproblemen vertoont en mogelijk mishandeld is door de moeder. De voogdijraad heeft geadviseerd om de voorlopige toevertrouwing te bekrachtigen voor de duur van zes maanden, zodat verder onderzoek kan plaatsvinden. De rechter heeft geoordeeld dat de gronden voor de voorlopige maatregel aannemelijk zijn en dat het in het belang van de minderjarige is dat de moeder voorlopig in haar gezag wordt geschorst. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de toevertrouwing blijft van kracht tot 1 september 2020.

Uitspraak

Beschikking van 3 maart 2020
behorend bij E.J. nr. AUA201904175
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
BESCHIKKING
op vordering van
HET OPENBAAR MINISTERIE,
in Aruba,
vertegenwoordigd door de officier van justitie,
om bekrachtiging van de voorlopige toevertrouwing aan de voogdijraad
van de minderjarige:
[naam minderjarige],
geboren op [geboortedatum] in Haïti,
van wie de ouder is:
[naam moeder], de moeder,
wonende in Aruba,

1.DE PROCEDURE

De procedure blijkt uit:
- de vordering ingediend op 27 november 2019,
- de mondelinge behandeling ter zitting met gesloten deuren van 4 februari 2020, alwaar zijn verschenen de officier van justitie, mr. [naam officier], en voor de Voogdijraad, de raadsonderzoekers [naam raadsonderzoekers]. De moeder heeft geen verweerschrift ingediend en is, ondanks daartoe behoorlijk te zijn opgeroepen, niet verschenen.
De

2.DE FEITEN

2.1
De moeder woont al jaren in Aruba. De minderjarige heeft vanaf zijn geboorte tot februari 2016 in Haïti gewoond. Op 10 februari 2016 is de minderjarige naar Aruba gekomen om bij de moeder te wonen.
2.2
Op 15 november 2019 heeft het openbaar ministerie de aan het gezag van de moeder onttrokken en voorlopig aan de voogdijraad toevertrouwd.

3.DE BEOORDELING

3.1
Op grond van feiten die tot ontzetting of ontheffing van een ouder kunnen leiden, kan het openbaar ministerie, indien het dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk acht, het kind aan het gezag van de ouder onttrekken en alsdan voorlopig aan de voogdijraad toevertrouwen. De toevertrouwing vervalt indien het openbaar ministerie niet binnen veertien dagen van de rechter haar bekrachtiging heeft gevorderd.
3.2
De bekrachtiging is tijdig gevorderd, zodat de toevertrouwing nog van kracht is.
3.3
Ingevolge artikel 1:272, derde lid van het Burgerlijk Wetboek van Aruba (BW) kan de rechter, indien de bekrachtiging tijdig is gevorderd, hetzij de teruggave van het kind aan zijn ouders bevelen, hetzij een van de beschikkingen geven, bedoeld in artikel 1:271 BW. Artikel 1:271 BW bepaalt dat de rechter, indien hij dat in het belang van het kind noodzakelijk acht, een ouder wiens ontzetting verzocht is of ontheffing, in een van de gevallen genoemd in artikel 1:268 tweede lid BW, hangende het onderzoek geheel of gedeeltelijk in de uitoefening van het gezag over een of meer van zijn kinderen kan schorsen. Ingevolge het vierde lid vertrouwt de rechter het kind voorlopig toe aan de voogdijraad, indien de schorsing beide ouders betreft of een ouder die het gezag alleen uitoefent.
3.4
Uit voornoemde bepalingen vloeit voort dat de voorlopige maatregel slechts kan worden genomen indien zich een situatie voordoet die het noodzakelijk maakt dat er met spoed wordt ingegrepen in het ouderlijk gezag. Ter beoordeling ligt dan voor de vraag of in dit geval sprake is van feiten die tot ontzetting of ontheffing van de moeder kunnen leiden, en die het noodzakelijk maken dat zij voorlopig geheel of gedeeltelijk in de uitoefening van het gezag over haar kind wordt geschorst.
3.5
Het gerecht neemt bij de beoordeling het volgende in aanmerking.
3.5.1
Het openbaar ministerie heeft ter zitting aangevoerd, dat aanleiding voor de voorlopige toevertrouwing is, dat de moeder de minderjarige met een riem heeft geslagen en dat men op school de verwondingen heeft gezien. De moeder werkt en heeft financiële problemen. De minderjarige hangt op straat, luistert niet naar de oppas en vertoont ‘acting-out’ gedrag. Hij liegt veel, hij steelt, hij is ongehoorzaam en brutaal, hij zoekt ruzie met leeftijdgenoten en hij heeft weinig empathie. Er is ook sprake van hechtingsproblematiek, en de moeder kan de minderjarige niet aan.
3.5.2
In zijn rapport ingediend op 31 januari 2020, schrijft de voogdijraad het volgende.
De zaak is op 15 november 2019 door de schoolmaatschappelijk werkster DPS aangemeld bij de voogdijraad, vanwege vermoedelijke mishandeling van de minderjarige door de moeder. Een jaar daarvoor was de voogdijraad ook betrokken bij hulp in de vorm van begeleiding door de schoolmaatschappelijk werker nadat de moeder de minderjarige had geslagen. Er zijn toen gesprekken gevoerd met de moeder, maar de moeder ziet de ernst van haar handelen niet in. Dit keer besloot de voogdijraad om de minderjarige uit huis te plaatsen om hem veilig te stellen.
De minderjarige is via een voorlopige toevertrouwing aan de voogdijraad, in het Kindertehuis Imeldahof geplaatst. Sinds deze plaatsing is er geen contact geweest tussen de minderjarige en de moeder. De minderjarige wil de moeder niet zien, en raakt overstuur na telefonisch contact met haar.
Volgens de moeder gedraagt de minderjarige zich slecht, pest hij haar, en respecteert hij haar niet. Hij luistert niet naar haar en is brutaal naar haar toe. Hij steelt, maakt ruzie en vecht met kinderen uit de buurt en slaat zijn zusje. Zij weet niet meer wat zij met hem moet doen.
De minderjarige heeft verteld dat de moeder niet zijn echte moeder is en dat hij ouder is dan 11 jaar. Volgens de minderjarige is zijn hele familie boos op hem omdat hij de waarheid heeft gezegd. Hij wil niet in Imeldahof blijven en wil ook niet terug naar Haïti. Hij wil naar huis.
Volgens de voogdijraad zijn er vermoedens dat mevrouw [naam moeder] niet de moeder van de minderjarige is, maar dat zij zijn oudere zus is. De vermoedelijke biologische moeder is [naam biologische moeder], die in Haïti woont. Volgens mevrouw [naam biologische moeder] is ten aanzien van de minderjarige een valse geboorteakte opgemaakt, zodat hij naar Aruba kon komen omdat de situatie van de minderjarige in Haïti niet goed was. De originele geboorteakte is niet meer te achterhalen, aldus de vermoedelijke biologische moeder.
Uit onderzoek is gebleken dat de minderjarige gedragsproblemen vertoont. Hij moet leren om negatieve gevoelens om te zetten in geaccepteerd gedrag en het gezag van volwassenen te respecteren. De begeleiding voor de minderjarige is nog niet van start gegaan. De moeder dient de ouder-kind relatie te herstellen alsmede leren om leeftijdsadequaat structuur, regels en grenzen te stellen, alvorens de minderjarige weer thuis geplaatst kan worden. De moeder heeft geen inzicht in haar aandeel in de problematiek en geeft alle schuld aan de minderjarige.
De voogdijraad concludeert dat een gebrek aan adequaat uitgevoerde opvoedingstaken en verzorgingstaken de centrale oorzaken zijn waarom het belang van de minderjarige op de achtergrond is komen te staan, hetgeen uiteindelijk heeft geleid tot grove verwaarlozing, mishandeling en bedreigde ontwikkeling van de minderjarige. De onduidelijkheid over de vraag wie de werkelijke moeder van de minderjarige is, bemoeilijkt het verloop van het onderzoek en stagneert het herstel van contact tussen de minderjarige en de moeder.
Geadviseerd wordt de voorlopige toevertrouwing te bekrachtigen voor de duur van zes maanden, zodat de voogdijraad verder onderzoek kan verrichten waarbij ter afwending van de mogelijke bedreiging voor de ontwikkeling van de minderjarige, de juiste gezagsvoorziening voor de minderjarige wordt bewerkstelligd.
3.6
Gelet op het bovenstaande, het verhandelde ter zitting en de overgelegde stukken, is het gerecht van oordeel dat de door de wet aangegeven gronden voor de voorlopige maatregel aannemelijk zijn geworden en dat het in het belang van de is dat de moedervoorlopig geheel in de uitoefening van het gezag over henwordt geschorst.
3.7
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

4.DE BESLISSING

Het gerecht:
schorst de moeder uit het gezag welke heeft over de :
[naam minderjarige], geboren op [geboortedatum] in Haïti,
vertrouwt de voorlopig toe aan de voogdijraad,
bepaalt dat deze toevertrouwing van kracht zal blijven tot 1 september 2020,
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. N.K. Engelbrecht, rechter in dit gerecht, en ter zitting van dinsdag 3 maart 2020 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.