ECLI:NL:OGEAA:2020:86

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
9 maart 2020
Publicatiedatum
13 maart 2020
Zaaknummer
AUA201902104
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.K. Engelbrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van een bezwaar tegen de afwijzing van een pensioenuitkering door de Gouverneur

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 9 maart 2020 uitspraak gedaan over het bezwaar van klager tegen de afwijzing van zijn verzoek om een uitkering bij wijze van pensioen. Klager, die van 4 mei 1982 tot 1 januari 1988 als arbeider in losse dienst werkzaam was bij de Centrale Dienst Brandweer, had in 2014 verzocht om een pensioenuitkering. De minister van Financiën en Overheidsorganisatie heeft dit verzoek op 23 november 2016 afgewezen, wat klager noopte tot het indienen van een bezwaarschrift. Het bezwaar werd echter niet-ontvankelijk verklaard door verweerder, omdat klager het bezwaarschrift niet bij het juiste orgaan had ingediend.

Het gerecht overweegt dat de beslissing omtrent de toekenning van een pensioenuitkering aan de Gouverneur is voorbehouden. Dit houdt in dat de afwijzing van klagers verzoek onbevoegd door verweerder is genomen. Het gerecht heeft vastgesteld dat klager ontvankelijk is in zijn bezwaar, omdat het administratief orgaan zijn bezwaarschrift niet correct heeft behandeld. De rechter heeft de bestreden beschikking vernietigd en bepaald dat de Gouverneur alsnog een beslissing op klagers verzoek moet nemen.

De uitspraak benadrukt het belang van de juiste procedurele stappen in bestuursrechtelijke zaken, vooral met betrekking tot de bevoegdheid van de Gouverneur in pensioenkwesties. Klager heeft recht op een nieuwe beslissing op zijn verzoek, en verweerder is veroordeeld in de kosten van de procedure. De uitspraak biedt ook inzicht in de toepassing van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak en de relevante artikelen die de procedurele vereisten voor het indienen van bezwaarschriften regelen.

Uitspraak

Uitspraak van 9 maart 2020
Gaza nr. AUA201902104

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaar van:

[klager],

wonende te Aruba,
KLAGER,
gemachtigde: mr. J.E.A. Wernet,
tegen:

DE MINISTER VAN FINANCIËN, ECONOMISCHE ZAKEN EN CULTUUR,

zetelende te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. C.L. Geerman

PROCESVERLOOP

Bij brief van 23 november 2016 (de bestreden beschikking) heeft de ambtsvoorganger van verweerder, de minister van Financiën en Overheidsorganisatie, het verzoek van klager tot toekenning van een uitkering bij wijze van pensioen, afgewezen.
Hiertegen heeft klager bezwaar gemaakt, door indiening van een bezwaarschrift op 22 december 2016 bij de Bezwaaradviescommissie van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar).
Bij brief van 10 mei 2019 heeft verweerder het bezwaarschrift van klager niet-ontvankelijk verklaard en voor de motivering van de beslissing verwezen naar het advies van de Bezwaaradviescommissie Lar van 23 april 2019.
Klager heeft vervolgens tegen de bestreden beschikking bezwaar gemaakt, door indiening van een bezwaarschrift op 21 juni 2019 bij dit gerecht.
Verweerder heeft op 6 januari 2020 een contramemorie ingediend.
Het gerecht heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 januari 2020, waar klager in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en verweerder zich heeft laten vertegenwoordigen door de gemachtigde voornoemd.
Hierna zijn partijen in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te laten over de ontvankelijkheid van het bezwaar in verband met de bezwaartermijn. Alleen klager heeft hiervan gebruik gemaakt en op 10 februari 2020 zijn akte uitlating ingediend.
De uitspraak is vervolgens bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

Ontvankelijkheid

1.1
Artikel 3 van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (hierna La) bepaalt dat in eerste aanleg bij uitsluiting het gerecht in ambtenarenzaken oordeelt over de beschikkingen, handelingen en weigeringen (om te beschikken of te handelen) ten aanzien van ambtenaren als zodanig, door een administratief orgaan genomen, verricht of uitgesproken.
Ingevolge artikel 41, eerste lid van de La wordt het bezwaarschrift ingediend binnen dertig dagen na de dag waarop de aangevallen beschikking of de aangevallen handeling of weigering genomen, verricht of uitgesproken is.
Blijkens artikel 43, eerste lid van de La wordt het bezwaar ingebracht door het inzenden van een bezwaarschrift aan het gerecht.
1.2
De bestreden beschikking is van 23 november 2016. Klager heeft op 22 december 2016 - dus tijdig - daartegen bezwaar gemaakt, maar het bezwaarschrift bij het administratief orgaan ingediend in plaats van bij dit gerecht. Klager is daarbij kennelijk afgegaan op de foutieve rechtsmiddelenclausule die onderaan de bestreden beschikking staat vermeld. Uit artikel 3 in samenhang met artikel 43, eerste lid van de La volgt dat het administratief orgaan niet bevoegd is om over het bezwaarschrift te oordelen. Het administratief orgaan had op grond van de op hem rustende doorzendplicht het bezwaarschrift van 20 december 2016 zo spoedig mogelijk moeten doorzenden naar het gerecht. Het administratief orgaan heeft dit nagelaten en het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Klager is ontvankelijk in zijn bezwaar.
De feiten
2.1
Klager, geboren op [geboortedatum], is van 4 mei 1982 tot 1 januari 1988 als arbeider in losse dienst werkzaam geweest bij de Centrale Dienst Brandweer in Aruba.
2.2
Bij Landsbesluit van 2 augustus 1988 is klager met ingang van 1 januari 1988 benoemd als ambtenaar in tijdelijke dienst in de rang van technisch beambte 1ste klasse in schaal 3, bij de Centrale Dienst Brandweer.
2.3
Bij Landsbesluit van 15 april 2003 is vastgelegd dat klager willekeurig het dienstverband heeft verbroken, waardoor hem met ingang van 12 april 1995 ontslag uit ’s Landsdienst is verleend.
2.4
Klager heeft bij brief van 1 augustus 2014 verzocht om vanaf 21 november 2010, zijnde de datum waarop hij de 55-jarige leeftijd heeft bereikt, aan hem uit te betalen “de hem rechtens toekomende uitgestelde pensioenuitkering”. Bij brief van 24 juni 2015 heeft klager dit verzoek gerappelleerd.
2.5
Bij brief van 23 november 2016 heeft verweerder het verzoek van klager afgewezen. Verweerder heeft aan die beslissing het volgende ten grondslag gelegd:
“(…) U bent van 4 mei 1982 tot 1 januari 1988, gedurende een periode van 5 jaren, 7 maanden en 27 dagen, als arbeider in losse dienst, in dienst geweest (…).
Aan de arbeider in losse dienst die ontslagen wordt wegens het bereiken van de 60-jarige leeftijd dan wel wegens ongeschiktheid voor de verdere dienst uit hoofde van ouderdom of van ziels- of lichaamsziekte of lichaamsgebreken en op de dag waarop het eervol ontslag ingaat een diensttijd van tenminstetienjaren heeft vervuld, wordt met ingang van de datum van het eervol ontslag een pensioen ten laste van de begroting toegekend (…)
Met inachtneming van deze regeling komt u niet in aanmerking voor een pensioen ten laste van de begroting, aangezien u geen diensttijd van 10 jaren of meer, als in deze regeling bedoeld, heeft vervuld, noch de dienst heeft verlaten wegens het bereiken van de 60-jarie leeftijd of ongeschiktheid.
U bent met ingang van 1 januari 1988 als ambtenaar in tijdelijke dienst benoemd (…). Dit betrof een nieuwe indiensttreding daar aan u met ingang van 1 januari 1988 eervol ontslag als arbeider in losse dienst werd verleend. Aan u werd op 12 april 1995 ontslag verleend (…). U heeft op die datum afgerond een diensttijd van 7 jaren en 3 maanden in tijdelijke dienst volbracht.
De Landsverordening leeftijdsgrens ambtenaren verwijst voor de toekenning en berekening van een uitkering bij wijze van pensioen naar de Pensioenverordening Landsdienaren (…). De Pensioenverordening Landsdienaren is met de inwerkingtreding van het Nieuw Pensioenreglement van de Stichting Algemeen Pensioenfonds met ingang van 1 januari 2011 ingetrokken en niet meer van toepassing op ambtenaren in dienst van het Land. Echter de toekenning van een uitkering bij wijze van pensioen geschiedt momenteel fictief naar analogie van de regelingen genoemd in de Landsverordening leeftijdsgrens ambtenaren. (…).
Conform de Pensioenverordening landsdienaren wordt die landsverordening van toepassing verklaard op degene die van een vaste schriftelijke aanstelling is voorzien. Als ambtenaar in tijdelijke dienst kon men niet toetreden tot het pensioenfonds, waardoor de regeling Pensioenverordening landsdienaren niet op u van toepassing is.
(…) Gesteld kan dus worden dat een ambtenaar die in tijdelijke dienst is benoemd, na 10 jaar van rechtswege de status van ambtenaar in vaste dienst verwerft. U bent met ingang van 1 augustus 1988 als ambtenaar in tijdelijke dienst benoemd en aan u werd met ingang van 12 april 1995 ontslag verleend. Hierdoor kan u eveneens geen beroep doen op een eventuele van rechtswege verkrijging van de status als ambtenaar in vaste (niet pensioengerechtigde) dienst. De Landsverordening leeftijdsgrens ambtenaren is derhalve niet op u van toepassing, waardoor u geen aanspraak kan maken op een uitkering bij wijze van pensioen. (…)”
Standpunten van partijen
3.1
Klager kan zich niet verenigen met de afwijzing van zijn verzoek om een uitkering bij wijze van pensioen, en heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat hij bij de datum van zijn ontslag een voor pensioen geldige en onafgebroken diensttijd bij de overheid van 12 jaren, 11 maanden en 8 dagen, dus afgerond 13 jaren, heeft vervuld, gesplitst in de tijd als losse arbeider en als ambtenaar in tijdelijke dienst. Er was immers sprake van een continu-dienstverband c.q. een omzetting van het dienstverband, aangezien per 1 augustus 1990 alle arbeiders, werklieden en werksters de status van ambtenaar verworven. Verder doet klager een beroep op het gelijkheidsbeginsel onder verwijzing klager naar de gevallen van twee gewezen ambtenaren in tijdelijke dienst ([naam gewezen ambtenaar 1] en [naam gewezen ambtenaar 2]), die naar aanleiding van de uitspraak van dit gerecht in hun respectievelijke gevallen (Gaza nr. 1779 van 2016 en Gaza nr. 1837 van 2015) in het genot zijn gesteld van een uitkering bij wijze van pensioen.
Klager verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en verweerder op te dragen om binnen een termijn van twee maanden een nieuwe beslissing te nemen conform zijn verzoek.
3.2
Verweerder concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van klager dan wel ongegrond verklaren van het bezwaar, en heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de beslissing op een verzoek om toekenning van een uitkering bij wijze van pensioen is voorbehouden aan het bevoegde gezag, in dit geval de Gouverneur, zodat de bestreden beschikking onbevoegd is genomen. Formeel heeft de Gouverneur nog geen beslissing genomen op het verzoek van klager. Klager heeft op 16 augustus 2019 een nieuw verzoek ingediend, strekkende tot toekenning van een uitkering bij wijze van pensioen met ingang van 1 september 2014. Op dit verzoek is nog niet beslist en van een fictieve weigering is nog geen sprake. Aldus verweerder.
Volgens verweerder zal ook een bevoegdelijk gegeven beslissing een afwijzing van het verzoek van klager inhouden, reeds omdat klager (pas) op 21 november 2016 de pensioengerechtigde leeftijd (61-jaar) heeft bereikt en pas op dat moment eventueel in aanmerking zou kunnen komen voor een uitkering bij wijze van pensioen.
Het wettelijk kader
4.1
Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a van de Landsverordening leeftijdsgrens ambtenaren (Lla), wordt, voor zover van belang, voor de toepassing van deze landsverordening onder het bevoegde gezag de Gouverneur verstaan.
4.2
Voor zover hier van belang wordt, ingevolge artikel 5, eerste lid van de Lla, door het bevoegde gezag een uitkering bij wijze van pensioen toegekend, aan de op eigen verzoek ontslagen ambtenaar in vaste niet-pensioengerechtigde dienst, die alsdan recht op pensioen zou hebben kunnen doen gelden, indien het door de stichting Algemeen Pensioenfonds Aruba verzorgde pensioenreglement op hem van toepassing zou zijn geweest.
De beoordeling
5.1
Het gerecht overweegt dat een beslissing omtrent de toekenning van een uitkering bij wijze van pensioen, aan de Gouverneur als bevoegd gezag is voorbehouden. Dit betekent dat ook de afwijzing van een verzoek strekkende tot toekenning van een dergelijk verzoek, door de Gouverneur dient te worden genomen. Hieruit vloeit voort dat de bestreden beschikking onbevoegd door verweerder is genomen en reeds op grond hiervan vernietigd dient te worden.
5.2
Aan hetgeen partijen verder verdeeld houdt komt het gerecht niet toe.
5.3
Het vorenstaande betekent dat het bevoegde gezag (de Gouverneur) alsnog een beslissing op klagers verzoek van 1 augustus 2014 tot toekenning van een uitkering bij wijze van pensioen dient te nemen. Verweerder dient het verzoek van klager onmiddellijk door te geleiden aan de Gouverneur.
Het gerecht kan de Gouverneur geen last geven om binnen een bepaalde termijn een beslissing te nemen, nu deze niet als verweerder in dit geding is betrokken. Klager mag er evenwel van uitgaan dat, indien de Gouverneur niet binnen zes maanden na dagtekening van deze uitspraak op zijn verzoek heeft beschikt, hij geacht wordt de weigering tot het nemen van een beschikking te hebben uitgesproken, als bedoeld in artikel 41, tweede lid, van de La. Klager kan alsdan daartegen binnen dertig dagen bezwaar maken bij dit gerecht.
6. Verweerder zal worden veroordeeld in de kosten van deze procedure aan de zijde van klager, tot zover begroot op Afl. 700,- aan gemachtigdensalaris.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het bezwaar gegrond;
- vernietigt de afwijzende beschikking van verweerder van 23 november 2016.
- veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure, welke worden begroot op een bedrag van Afl. 700,- aan gemachtigdensalaris.
Aldus gegeven door mr. N.K. Engelbrecht, rechter in dit gerecht, en ter zitting van maandag 9 maart 2020 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, M.R. de Cuba.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:
  • Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;
  • In de andere gevallen: binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij:
De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de datum van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.