ECLI:NL:OGEAA:2020:85

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
5 februari 2020
Publicatiedatum
12 maart 2020
Zaaknummer
AUA202000312
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de inbewaringstelling van een Venezolaanse asielzoeker

Op 5 februari 2020 heeft de rechter-commissaris van het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba uitspraak gedaan in een zaak betreffende de rechtmatigheid van de inbewaringstelling van een Venezolaanse asielzoeker. De inbewaringstelling was bevolen door de minister van Justitie, Veiligheid en Integratie op 25 september 2019. De verzoeker had op 31 januari 2020 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 16, derde lid, van de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu). Tijdens de zitting op 5 februari 2020 was de verzoeker aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde M.L. Hassell, terwijl de minister vertegenwoordigd was door J.M. Harewood van DIMAS.

De rechter-commissaris heeft vastgesteld dat de inbewaringstelling rechtmatig is. Het bezwaar of het verzoek om een voorlopige voorziening schorst niet de werking van de afwijzende asielbeschikking, waardoor de verzoeker kan worden uitgezet. Hoewel de voorlopige voorzieningprocedure tijdelijk uitstel van uitzetting met zich meebrengt, heeft dit geen invloed op de rechtmatigheid van de bewaring. De rechter-commissaris concludeert dat er geen aanknopingspunten zijn om te veronderstellen dat er niet binnen afzienbare tijd in de voorlopige voorzieningprocedure zal worden beslist.

De rechter-commissaris heeft uiteindelijk het verzoek van de Venezolaanse asielzoeker afgewezen, waarmee de rechtmatigheid van de bewaring werd bevestigd. Deze beslissing is genomen in het belang van de betrokken belangen en de noodzaak om de uitzetting te bewerkstelligen.

Uitspraak

Uitspraak van 5 februari 2020
LTU AUA202000312

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

BESCHIKKING
van de rechter-commissaris belast met de behandeling
van administratiefrechtelijke inbewaringstelling,
op het verzoek van:

[Verzoeker],

van Venezolaanse nationaliteit,
VERZOEKER,
gemachtigde: M.L. Hassell

PROCESVERLOOP

Bij bevelschrift van 25 september 2019 heeft de minister van Justitie, Veiligheid en Integratie (minister) de inbewaringstelling van verzoeker bevolen.
De rechter-commissaris heeft geoordeeld dat deze vrijheidsontneming rechtmatig is.
Op 31 januari 2020 heeft verzoeker bij dit gerecht een verzoekschrift ex artikel 16, derde lid, van de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu) ingediend.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 5 februari 2020. Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door J.M. Harewood (DIMAS).
De uitspraak is terstond gedaan.

BEOORDELING

1. Ingevolge artikel 16, derde lid, van de Ltu wordt de betrokkene binnen 72 uur betrokkene voor een rechter-commissaris geleid, die de rechtmatigheid van de vrijheidsontneming toetst. Een bevel tot inbewaringstelling kan door de rechter-commissaris te allen tijde op verzoek van de betrokkene worden opgeheven.
2. Het oordeel van de rechter-commissaris dat de inbewaringstelling rechtmatig is, is een in rechte onaantastbaar oordeel en is daarom in deze procedure niet meer in geding. Uitsluitend ligt ter beoordeling voor of bij afweging van de betrokken belangen het voortduren van de bewaring rechtmatig is. In het bijzonder is daarbij van belang of er, mede gezien de duur van de bewaring, nog zicht is op uitzetting van de betrokkene en of er voldoende wordt ondernomen om de uitzetting te bewerkstelligen.
3. Bij beschikking van 23 december 2019 is de asielaanvraag van verzoeker afgewezen.
4. Verzoeker heeft op 29 januari 2020 bezwaar gemaakt tegen deze afwijzende beschikking. Op dezelfde datum heeft verzoeker bij het Gerecht verzocht om een voorlopige voorziening inhoudende een schorsing van de afwijzende beschikking.
5. Op verzoek van verzoeker is de behandeling van de voorlopige voorziening niet ter zitting behandeld op 5 februari 2020, maar is dit uitgesteld tot 12 februari 2020.
6. De rechter-commissaris overweegt dat het bezwaar of het verzoek om een voorlopige voorziening niet de werking van de afwijzende asielbeschikking schorst (artikel 9, lid 4, LAR), zodat verzoeker uitgezet kan worden. Als gevolg van de voorlopigevoorzieningprocedure is uitzetting tijdelijk niet aan de orde, maar dit staat op zichzelf niet in de weg aan de rechtmatigheid van de bewaring. Weliswaar brengt de voorlopigevoorzieningprocedure enig uitstel met zich, maar dit ontneemt niet het uitzicht op uitzetting. Voor het oordeel dat niet binnen afzienbare tijd in de voorlopigevoorzieningprocedure zal worden beslist, bestaan immers geen aanknopingspunten.
7. De rechter-commissaris komt tot de slotsom dat het voortduren van de bewaring niet onrechtmatig is.

BESLISSING

De rechter-commissaris:
- wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.J.H. van Suilen, rechter-commissaris, op 5 februari 2020, in tegenwoordigheid van de griffier.