ECLI:NL:OGEAA:2020:83

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
12 februari 2020
Publicatiedatum
12 maart 2020
Zaaknummer
AUA202000119
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitzetting van verzoekster met Venezolaanse nationaliteit en asielverzoek

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 12 februari 2020 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van een Venezolaanse verzoekster tegen de beslissing van de Minister van Justitie, Veiligheid en Integratie om haar uit te zetten. Verzoekster was op 23 oktober 2019 Aruba binnengekomen als toerist met een toegestane verblijfsduur van vijftien dagen. Na het verstrijken van deze periode heeft zij op 4 november 2019 een afspraak gemaakt bij DIMAS om haar asielwens te formaliseren, maar deze afspraak was pas op 17 januari 2020. Op 10 januari 2020 heeft de Minister de uitzetting van verzoekster bevolen, omdat zij sinds 8 november 2019 niet in het bezit was van een geldige verblijfstitel.

Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing en op 16 januari 2020 een verzoekschrift ingediend bij het gerecht. Tijdens de zitting op 5 februari 2020 heeft verzoekster, bijgestaan door haar gemachtigde, haar standpunt toegelicht. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat verzoekster niet onverwijld om verdragsbescherming heeft verzocht bij haar aankomst in Aruba en dat haar verblijf zonder geldige titel in strijd is met de openbare orde. De rechter heeft vastgesteld dat de Minister verzoekster in de gelegenheid heeft gesteld om een asielverzoek in te dienen, en dat er geen sprake is van schending van het non-refoulementverbod. De voorzieningenrechter heeft het verzoek van verzoekster afgewezen en de bestreden beschikking in stand gelaten, omdat er geen grond was voor schorsing van het uitzettingsbevel.

De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig indienen van asielverzoeken en de gevolgen van illegaal verblijf in Aruba. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er geen onevenredig nadeel voor verzoekster is en dat de beslissing van de Minister rechtmatig was.

Uitspraak

Uitspraak van 12 februari 2020
Lar nr. AUA202000119

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het verzoek in de zin van artikel 54 van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Verzoeker],

van Venezolaanse nationaliteit,
VERZOEKSTER,
gemachtigde: drs. M.L. Hassell,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN JUSTITIE, VEILIGHEID EN INTEGRATIE,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: J.M. Harewood (DIMAS).

PROCESVERLOOP

Bij bevelschrift, gedateerd 10 januari 2020 (bestreden beschikking), heeft verweerder de uitzetting van verzoekster bevolen.
Tegen deze beschikking heeft verzoekster op 16 januari 2020 bezwaar gemaakt.
Op 16 januari 2020 heeft verzoekster bij dit gerecht een verzoekschrift als bedoeld in artikel 54 van de Lar ingediend.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 5 februari 2020. Verzoekster is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde, en verweerder bij zijn gemachtigde.
Uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

Wettelijk kader

1.1.
Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de Lar, kan, indien krachtens deze landsverordening een bezwaar- of beroepschrift aanhangig is, de indiener daarvan aan het gerecht verzoeken om de bestreden beschikking onderscheidenlijk beslissing op het bezwaarschrift te schorsen op grond, dat de uitvoering daarvan voor betrokkene een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang.
Ingevolge het tweede lid kan ter voorkoming van nadeel als bedoeld in het eerste lid, op het verzoek van de indiener ook een voorlopige voorziening worden getroffen.
1.2.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu) kunnen uitgezet worden personen die tot tijdelijk verblijf werden toegelaten, wanneer zij in het land worden aangetroffen, nadat de geldigheidsduur van hun tijdelijke verblijfsvergunning is verstreken of nadat de geldigheid van de vergunning door enige andere oorzaak is vervallen.
Ingevolge het tweede lid geschiedt de uitzetting krachtens een met redenen omkleed bevelschrift van de minister, belast met justitiële aangelegenheden, houdende het bevel Aruba binnen een daarbij te bepalen termijn te verlaten. Het bevelschrift vermeldt de periode waarin aan de betrokkene de toelating tot Aruba zal worden geweigerd; deze periode bedraagt ten hoogste acht jaar.
Ingevolge het derde lid wordt bij de bepaling van de in de eerste volzin van het tweede lid genoemde termijn aan betrokkene, indien nodig, voldoende tijd gelaten om orde op zijn zaken te stellen.
Feiten
2.1.
Verzoekster is op 23 oktober 2019 Aruba binnengekomen als toerist met een toegestane verblijfsduur van vijftien dagen.
2.2.
Op 4 november 2019 is namens verzoekster door een consultant via de website van DIMAS (https://www.dimasaruba.aw/registratie/) en het keuzemenu ‘Bescherming (AAT)’ een afspraak gemaakt bij DIMAS voor 17 januari 2020.
2.3.
Op 9 januari 2020 is verzoekster door de afdeling Vreemdelingentoezicht van het Korps Politie Aruba werkend aangetroffen in de bediening bij Bar Water Gate.
2.4.
Bij bevelschriften van 10 januari 2020 heeft verweerder de uitzetting en de inbewaringstelling van verzoekster bevolen.
2.5.
De rechter-commissaris heeft in een mondelinge uitspraak van 10 januari 2020 geoordeeld dat de inbewaringstelling rechtmatig is. Daarbij heeft de rechter-commissaris overwogen dat verweerder zo spoedig mogelijk verzoekster in de gelegenheid moet stellen haar asielwens te formaliseren en deze aanvraag met voorrang te behandelen.
2.6.
Verzoekster is in vreemdelingenbewaring gesteld en heeft daarvan uit op 11 januari 2020 een formeel asielverzoek ingediend.
S
tandpunten van partijen
3.1.
Verweerder heeft aan het bevel tot uitzetting onder meer ten grondslag gelegd dat verzoekster sinds 8 november 2019 niet in het bezit is van een geldige verblijfstitel, niet staat ingeschreven in de registers, en dat haar illegale verblijf op Aruba niet behoeft te worden gedoogd.
3.2.
Verzoekster stelt dat zij op 4 november 2019 bij DIMAS een afspraak heeft gemaakt om haar asielwens te uiten en te formaliseren, dat blijkens de website van DIMAS de eerstvolgende gelegenheid daartoe was op 17 januari 2020, dat zij in de tussenliggende periode haar asielwens niet kon uiten of formaliseren, dat zij daardoor in die periode geen enkele bescherming van het vluchtelingenverdrag genoot, en dat als zij in die periode wel een formeel asielverzoek zou hebben gedaan onderhavig bevelschrift tot uitzetting onrechtmatig zou zijn te achten.
Beoordeling
4.1.
Voor zover de toetsing aan het in artikel 54 van de Lar neergelegde criterium meebrengt dat een beoordeling van het geschil in de hoofdzaak wordt gegeven, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat niet bindend in de bodemprocedure.
4.2.
Vast staat dat verzoekster als toerist Aruba is binnengekomen, dat zij bij aankomst in Aruba niet onverwijld om verdragsbescherming heeft verzocht en dat zij sinds 8 november 2019 zonder geldige verblijfstitel op Aruba verblijft. Het vorenstaande brengt mee dat verweerder terecht op grond van artikel 15, lid 1, aanhef en letter d, LTU tegen verzoekster een uitzettingsbevel heeft uitgevaardigd. Dat namens verzoekster door een consultant op 4 november 2019 een afspraak is gemaakt met DIMAS om een asielaanvraag in te dienen, maakt niet dat zij daardoor rechtmatig in Aruba verblijft.
4.3.
Voorts overweegt de voorzieningenrechter dat verzoekster op 9 januari 2020 werkend is aangetroffen en niet staat ingeschreven bij het bevolkingsregister. Op deze gronden heeft verweerder het verblijf van verzoekster in strijd met de openbare orde mogen achten en de vertrektermijn op nul dagen kunnen stellen.
4.4.
Verweerder heeft verzoekster in de gelegenheid is gesteld om een asielverzoek in te dienen van welke gelegenheid verzoekster gebruik heeft gemaakt. Verweerder zal verzoekster niet uitzetten tot op het asielverzoek is beslist. Van schending van het non-refoulementverbod is derhalve geen sprake.
4.5.
Gelet op het voorgaande zal de bestreden beschikking in bezwaar naar het oordeel van de voorzieningenrechter in stand blijven. Van enig onevenredig nadeel voor verzoekster is daarom geen sprake.
4.6.
Gezien het voorgaande bestaat geen grond voor schorsing van het bestreden bevelschrift tot uitzetting. Het verzoek wordt afgewezen.

BESLISSING

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.J.H. van Suilen, rechter in dit gerecht, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 februari 2020 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.