ECLI:NL:OGEAA:2020:587

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
14 december 2020
Publicatiedatum
24 juni 2021
Zaaknummer
AUA202000879
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering inschrijving buitenlands huwelijk in bevolkingsregister op basis van schijnhuwelijk

In deze zaak gaat het om de weigering van het Hoofd van de Dienst Burgerlijke Stand en Bevolkingsregister om het huwelijk van appellanten, dat in Colombia is voltrokken, in het bevolkingsregister van Aruba in te schrijven. De appellanten, beiden woonachtig in Aruba, hebben op 28 maart 2019 een verzoek ingediend om hun huwelijk in te schrijven, maar dit verzoek werd op 9 september 2019 afgewezen. Het bezwaar dat zij hiertegen maakten, werd op 19 februari 2020 ongegrond verklaard. Hierop hebben appellanten op 13 maart 2020 beroep ingesteld bij het gerecht.

Het gerecht heeft de zaak behandeld op 2 november 2020, waarbij de appellanten en hun gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de verweerder. De kern van het geschil is of de verweerder op goede gronden heeft kunnen besluiten dat het huwelijk van appellanten een schijnhuwelijk is. De verweerder heeft gesteld dat het huwelijk niet gericht is op de vervulling van de wettelijke plichten die aan de huwelijkse staat zijn verbonden, maar op het verkrijgen van toelating tot Aruba. Dit oordeel is gebaseerd op tegenstrijdige verklaringen van appellanten over hun relatie en de omstandigheden rondom hun huwelijk.

Het gerecht heeft geoordeeld dat de verweerder in redelijkheid tot de conclusie heeft kunnen komen dat er sprake is van een schijnhuwelijk. De appellanten hebben niet voldoende objectief bewijs geleverd van hun huwelijkse relatie, en de discrepanties in hun verklaringen zijn relevant. De appellanten hebben geprobeerd om later bewijs te leveren van een reëel huwelijk, maar het gerecht heeft geoordeeld dat het oogmerk bij het aangaan van het huwelijk bepalend is en dat latere ontwikkelingen geen betekenis hebben. De uitspraak van het gerecht leidt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Uitspraak van 14 december 2020
Lar nr. AUA202000879

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:
1.[Appellant],
2.[Appellante],
beiden wonend in Aruba,
APPELLANTEN,
gemachtigde: de advocaat mr. N.S. Gravenstijn,
gericht tegen:

het Hoofd van de Dienst Burgerlijke Stand en Bevolkingsregister,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. J.M.A.M. Ponsioen (DBSB).

PROCESVERLOOP

Bij beschikking van 9 september 2019 heeft verweerder het verzoek van appellanten van 28 maart 2019 om hun op [huwelijksdatum] 2017 in Colombia voltrokken huwelijk in te schrijven in het bevolkingsregister afgewezen.
Op 19 februari 2020 heeft verweerder het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard (hierna: de bestreden beschikking).
Daartegen hebben appellanten op 13 maart 2020 beroep ingesteld bij het gerecht.
Verweerder heeft op 9 juni 2020 een verweerschrift ingediend.
Op 29 oktober 2020 hebben appellanten nadere stukken ingediend.
Het gerecht heeft de zaak behandeld ter zitting van 2 november 2020, alwaar zijn verschenen appellanten bijgestaan door hun gemachtigde voornoemd, en verweerder bij zijn gemachtigde voornoemd.
De uitspraak is bepaald op heden.
OVERWEGINGEN
Het wettelijk kader
1.1
Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Landsverordening op het aanleggen en bijhouden van het bevolkingsregister, worden de voorschriften omtrent het aanleggen, inrichten en bijhouden van bevolkingsregisters en het doen der daartoe vereiste opgaven aan hen, die met het aanhouden der bevolkingsregisters zijn belast, bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen vastgesteld.
1.2
Ingevolge artikel 22, negende lid, van het krachtens voormelde bepaling vastgestelde Landsbesluit bevolkingsregister wordt een gegeven omtrent een persoon niet ingeschreven, indien het hoofd van het Bureau Burgerlijke Stand en Bevolkingsregister van oordeel is dat dat gegeven in strijd is met de goede zeden of de openbare orde.
De beoordeling
2.1
In geschil is of verweerder op goede gronden heeft kunnen weigeren het huwelijk van appellanten in het bevolkingsregister in te schrijven. Het gerecht overweegt als volgt.
2.2
Aan de afwijzing heeft verweerder ten grondslag gelegd dat het huwelijk waarvan inschrijving is verzocht naar zijn oordeel strijdig is met de openbare orde, omdat het niet is gericht op de vervulling van de door de wet aan de huwelijkse staat verbonden plichten, maar op het verkrijgen van toelating van appellanten hier te lande. Daarbij heeft verweerder onder meer in aanmerking genomen dat appellanten elkaar nauwelijks lijken te kennen, gelet op de tegenstrijdige verklaringen die zij tijdens de gesprekken op 1 april 2019 en 23 april 2019 hebben afgelegd over onder meer hun ontmoeting, de huwelijksaanvraag, de trouwring en de huwelijksvoltrekking, en dat appellanten kennelijk haast hadden om te trouwen. Onder deze omstandigheden is sprake van een zogenoemd schijnhuwelijk, aldus verweerder. Voorts heeft verweerder zich bij de bestreden beschikking op het standpunt gesteld dat appellanten geen objectief bewijs van het bestaan van hun huwelijkse relatie hebben overgelegd, die tot een heroverweging zou moeten leiden.
2.3
Appellanten betogen dat verweerder niet in redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen komen dat het huwelijk een schijnhuwelijk is. Daartoe verwijzen zij onder meer naar de door hen in bezwaar gegeven verklaringen voor de discrepanties tussen de gegeven antwoorden. Ter zitting hebben appellanten ter zake nog aangevoerd dat de discrepantie tussen hun antwoorden te maken heeft met het feit dat mensen een andere beleving kunnen hebben van dezelfde feiten en omstandigheden.
2.4
Uit het verslag van de met appellanten gehouden gesprekken valt af te leiden dat aan appellanten een aantal vragen is gesteld met betrekking tot onder meer het begin van hun relatie, de huwelijksaanvraag, de huwelijksvoltrekking, hun woonsituatie, en de verblijfstatus van appellant sub 1 en dat zij op verschillende van deze vragen antwoorden hebben gegeven die niet dezelfde strekking hebben. Het verslag op zichzelf wordt door appellanten niet bestreden. Naar het oordeel van het gerecht is uit de stukken noch het verhandelde ter zitting gebleken van een afdoende verklaring voor de door appellanten afwijkend gegeven antwoorden. De verklaringen van appellanten over hun eerste ontmoeting, de aanvang van hun relatie, de huwelijksaanvraag, de al dan niet gezamenlijke aankoop van de trouwringen en het tijdstip van het huwelijk komen op belangrijke punten niet overeen. Het gaat hierbij om gebeurtenissen waarvan verweerder mocht verwachten dat appellanten hierover gelijkluidende verklaringen afleggen. Anders dan appellanten, is het gerecht van oordeel dat de geconstateerde discrepanties in de verklaringen weldegelijk relevant zijn. Het gaat hierbij onder meer om een belangrijke gebeurtenis (een huwelijk en de voorbereiding daarvan) waarvan mag worden verwacht dat de huwelijkspartners hierover ook twee jaar na dato nagenoeg gelijkluidende verklaringen moeten kunnen afleggen. Voorts mag van gehuwden worden verwacht dat zij met objectieve gegevens, hoe summier ook, aannemelijk maken dat zij jegens elkaar de aan de huwelijkse staat verbonden verplichtingen nakomen. Dat hebben appellanten niet gedaan. Gelet op het voorgaande oordeelt het gerecht dat verweerder in redelijkheid de conclusie heeft kunnen trekken dat het huwelijk tussen appellanten een schijnhuwelijk betreft.
2.5
Appellanten hebben onder overlegging van foto’s en verklaringen aangevoerd dat zij thans objectief bewijs hebben van het bestaan van een reëel huwelijk. Het gerecht overweegt dat voor de beantwoording van de vraag of er sprake is van een schijnhuwelijk het oogmerk bij het aangaan van het huwelijk bepalend is (vergelijk de uitspraak Raad van State van 7 oktober 2014, ECLI:NL:RVS: 2014:3755). Aan latere ontwikkelingen in dit verband - zoals het eventueel ontstaan van een oprechte relatie - komen geen betekenis toe. Het gerecht stelt vast dat de overgelegde foto’s hoofdzakelijk dateren van ná het huwelijk. Aan de door appellanten overgelegde getuigenverklaringen hecht het gerecht voorts niet de waarde die appellanten daaraan wensen toe te kennen, nu deze verklaringen alle afkomstig zijn van familieleden en vrienden van appellanten en als zodanig niet zijn aan te merken als objectieve bronnen.
2.6
Appellanten betogen voorts dat de bestreden beschikking in strijd is met het recht op family life als bedoeld in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Appellant sub 1 wenst dat recht in Aruba uit te oefenen.
2.7
Dit betoog faalt. De bestreden beschikking heeft geen verdere strekking dan de weigering bepaalde persoonsgegevens in het bevolkingsregister in te schrijven en strekt niet tot afwijzing van een verzoek om verlening van een vergunning tot tijdelijk verblijf aan appellant sub 1. Appellant sub 1 dient, indien hij zijn aanspraak op verblijf met het oog op artikel 8 van het EVRM beoordeeld wenst te zien, een daartoe strekkende aanvraag in te dienen.
2.8
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond is. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
DE BESLISSING
De rechter in dit gerecht:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gegeven door mr. M.E.B. de Haseth, rechter in dit gerecht, en wordt geacht in het openbaar te zijn uitgesproken ter zitting van maandag 14 december 2020, in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na dagtekening van deze uitspraak hoger beroep instellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (LAR-zaken).
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij de griffie van dit Gerecht.
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de dag van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is een griffierecht van Afl. 75 verschuldigd.