ECLI:NL:OGEAA:2020:586

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
14 december 2020
Publicatiedatum
24 juni 2021
Zaaknummer
AUA202000610
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.K. Engelbrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaarschrift inzake verblijfsvergunning

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 14 december 2020 uitspraak gedaan in een beroep tegen de niet-ontvankelijk verklaring van een bezwaarschrift door de Minister van Justitie, Veiligheid en Integratie. Appellante, vertegenwoordigd door drs. M.L. Hassell, had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning, die op 19 juni 2019 was afgewezen. De Minister verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk omdat het bezwaarschrift te vroeg was ingediend, voordat de termijn van zes weken was verstreken. Appellante betwistte deze beslissing en stelde dat de Minister haar niet kon tegenwerpen dat het bezwaar prematuur was ingediend, aangezien dit niet eerder was aangevoerd tijdens de behandeling van de zaak.

Het Gerecht heeft de zaak op 2 november 2020 behandeld, waarbij alleen appellante aanwezig was. De rechter overwoog dat de bezwaartermijn op 20 juni 2019 was begonnen en eindigde op 31 juli 2019. Aangezien het bezwaarschrift op 23 juli 2019 was ingediend, was het binnen de termijn en had de Minister het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Het Gerecht oordeelde dat de Minister appellante in de gelegenheid moest stellen om eventuele verzuimen in haar bezwaarschrift te herstellen.

De uitspraak leidde tot de conclusie dat het beroep gegrond was, en de beslissing op bezwaar van 24 januari 2020, zoals gecorrigeerd op 26 februari 2020, werd vernietigd. De Minister werd opgedragen om binnen drie maanden een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van appellante, en werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten van Afl. 350,-. Tevens werd de teruggave van het griffierecht van Afl. 25,- gelast. De uitspraak is gedaan door mr. N.K. Engelbrecht en kan binnen zes weken in hoger beroep worden aangevochten.

Uitspraak

Uitspraak van 14 december 2020
Lar nr. AUA202000610

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Appellante],

domicilie kiezend in Aruba ten kantore van de gemachtigde,
APPELLANTE,
gemachtigde: drs. M.L. Hassell,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN JUSTITIE, VEILIGHEID EN INTEGRATIE,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. N.R. Sneek (DIMAS).

PROCESVERLOOP

Bij beschikking van 19 juni 2019 heeft verweerder het verzoek van appellante om haar een vergunning tot tijdelijk verblijf met als verblijfsdoel huishoudelijk personeel te verlenen afgewezen (hierna: de afwijzende beschikking).
Hiertegen heeft appellante bezwaar gemaakt, door indiening van een bezwaarschrift op 23 juli 2019.
Bij beslissing van 24 januari 2020, zoals gecorrigeerd bij beslissing van 26 februari 2020, met Dimas nummer [nummer], (de bestreden beslissing) is het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Hiertegen heeft appellante op 25 februari 2020 beroep ingesteld.
Het gerecht heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 november 2020, alwaar alleen appellante bij haar gemachtigde is verschenen.

OVERWEGINGEN

Standpunten van partijen

1.1
Aan de bestreden beslissing heeft verweerder ten grondslag gelegd dat appellante haar bezwaarschrift heeft ingediend voordat de termijn van zes weken voor indiening van een bezwaar is ingegaan.
1.2
Appellante stelt zich – kort gezegd – op het standpunt dat verweerder haar niet meer kan tegenwerpen dat het bezwaar prematuur is ingediend, daar verweerder dit niet tijdens de behandeling van de zaak bij de voorzieningenrechter als grond heeft aangevoerd. Voorts voert appellante aan dat de bestreden beslissing in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel.
Het geschil
2. Ter beoordeling ligt voor de vraag of verweerder het bezwaar van appellante op goede gronden prematuur heeft geacht. Bij de beoordeling neemt het gerecht het volgende in aanmerking.
De feiten
3.1
Verzoekster, geboren op [geboortedatum] 1985 in de Dominicaanse Republiek en van Dominicaanse nationaliteit, is op 2 maart 2014 als toerist Aruba ingekomen met een toeristisch visum dat geldig was tot 30 april 2014.
3.2
Bij bevelschrift van 7 mei 2019 heeft verweerder de uitzetting van verzoekster bevolen.
Bij uitspraak van 5 juni 2019 (AUA201901549) heeft de voorzieningenrechter het verzoek om schorsing van het uitzettingsbevel afgewezen.
3.3
Op 21 mei 2019 heeft appellante een vergunningsaanvraag ingediend, om alhier als inwonende dienstbode te mogen werken. Bij indiening van de aanvraag is aan appellante c.q. haar garantsteller schriftelijk te kennen gegeven dat zij een recente verklaring omtrent het gedrag (
antecedentes penales) en een geboorteakte moet overleggen.
3.4
Op 18 juni 2019 is aan appellante een vergunning tot tijdelijk verblijf ten name van [naam appellante met een andere tweede naam], uitgereikt. Op diezelfde dag is aan appellante verzocht die beschikking in te leveren omdat het abusievelijk is afgegeven.
3.5
Bij beschikking van 19 juni 2019 is de aanvraag van appellante om een verblijfsvergunning afgewezen. In die beschikking staat – voor zover hier van belang – het volgende:
“(…) Uit ambtsberichten is gebleken dat u niet voldoet aan de voorwaarden die gesteld zijn aan deze verblijfstitel. Uw bewijs van goedgedrag is al meer dan 1 jaar verlopen. Tevens bent u werkzaam aangetroffen als keukenhelper bij Groselco NV d.d. 7 mei 2019. (…)”
3.6
Appellante heeft bij brief van 17 juli 2019 verweerder verzocht om terstond over te gaan tot afgifte van de aan appellante op 18 juni 2019 verleende vergunning tot tijdelijk verblijf met als verblijfsdoel huishoudelijk personeel.
Bij brief van 22 juli 2019 heeft verweerder appellante het volgende bericht:
“(…) Op 20 juni 2019 werd [u] te kantoor van GNC persoonlijk op de hoogte gesteld door toezichtmedewerkers van DIMAS, dat op 18-06-2019 aan uw gemachtigde abusievelijk een positieve beschikking werd uitgereikt.
Vervolgens werd u medegedeeld dat de foutieve verleende vergunning op 18-6-201[9] is gecorrigeerd en de positieve beschikking is ingetrokken (…). U bent op dezelfde dag in het bezit gesteld van de gecorrigeerde beschikking, zijnde een afwijzende beschikking (…).”.
3.7
Appellante heeft op 23 juli 2019 bezwaar gemaakt.
3.8
Bij uitspraak van 28 augustus 2019 (AUA201902447) heeft de voorzieningenrechter bij dit gerecht het verzoek van appellante, om de intrekking van de toewijzende beschikking te schorsen, afgewezen. Daarbij is het volgende overwogen:
“(…) 4.1 De toewijzende en de afwijzende beschikking zijn op dezelfde dag gedagtekend. De voorzieningenrechter laat in het midden of de toewijzende beschikking bij de brief van 22 juli 2019 of bij de afwijzende beschikking is ingetrokken, dan wel of met de afwijzende beschikking de toewijzende beschikking is gewijzigd, of dat de overhandiging van de positieve beschikking op een klaarblijkelijke vergissing berustte die door verweerder terstond ongedaan is gemaakt. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat verweerder daar in al deze gevallen de bevoegdheid toe heeft. (…) De enkele omstandigheid dat verweerder verzoekster niet heeft gehoord, alvorens toepassing te geven aan deze bevoegdheid, brengt niet met zich dat uiteindelijk zal worden geoordeeld dat verweerder geen toepassing heeft kunnen geven aan de desbetreffende bevoegdheid. Ook indien zou worden aangenomen dat verweerder dat ten onrechte niet heeft gedaan, kan dat verzuim in de bezwaarprocedure (…) worden hersteld. Verzoekster heeft voor het overige niet betoogd dat en waarom de afwijzende beschikking geen stand kan houden. (…)”
3.9
Bij bestreden beschikking heeft verweerder het bezwaar gericht tegen de afwijzende beschikking d.d. 18 juni 2019 inzake het verzoek om verlening van een (werk-) en verblijfsvergunning, niet-ontvankelijk verklaard, en wel om de reden dat het bezwaarschrift is ingediend voordat de termijn van zes weken voor het indienen van een bezwaarschrift is ingegaan.
De wettelijke bepalingen
4. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Lar bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken en gaat deze termijn in op de dag na die waarop de beschikking is gedagtekend.
Ingevolge artikel 13, eerste lid onder sub c van de Lar, bevat een bezwaarschrift ten minste de gronden waarop het bezwaar rust.
Ingevolge artikel 14, eerste lid van Lar, wordt, indien niet is voldaan aan enig bij wettelijk voorschrift gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaarschrift, de indiener door of namens het bestuursorgaan binnen twee weken na de ontvangst van het bezwaarschrift in de gelegenheid gesteld het verzuim binnen een bepaalde termijn te herstellen.
De beoordeling
5. In dit geval is niet in geschil dat de afwijzende beschikking op 19 juni 2019 is gedateerd en op 20 juni 2019 aan appellante is uitgereikt. De bezwaartermijn is dan ook op 20 juni 2019 aangevangen en op 31 juli 2019 geëindigd.
Het bezwaarschrift is binnen de bezwaartermijn, immers op 23 juli 2019, ingediend. Gelet hierop heeft verweerder het bezwaarschrift ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
6. Nu klaagster in haar bezwaarschrift geen gronden heeft geformuleerd waarop haar bezwaar tegen de afwijzende beschikking rust, dient verweerder met toepassing van artikel 14 van de Lar, haar (alsnog) in de gelegenheid te stellen dit verzuim te herstellen, waarna toepassing kan worden gegeven aan artikel 15 van de Lar.
7. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep gegrond is, en dat de beslissing op bezwaar van 24 januari 2020, zoals gecorrigeerd bij beslissing van 26 februari 2020, dient te worden vernietigd. Verweerder dient binnen drie maanden een nieuwe beslissing op het bezwaar van appellante te nemen.
8. Verweerder zal worden veroordeeld in de kosten van dit geding, begroot op een bedrag van Afl. 350,- aan gemachtigdensalaris.
9. Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de beslissing op bezwaar van 24 januari 2020, zoals gecorrigeerd bij beslissing van 26 februari 2020;
- bepaalt dat verweerder binnen drie maanden na dagtekening van deze uitspraak een nieuwe beslissing dient te nemen op het bezwaar van appellante, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de door appellante voor dit geding gemaakte kosten aan rechtskundige bijstand, begroot op Afl. 350,-;
- gelast de teruggave van het door appellante gestorte griffierecht van Afl. 25,-.
Deze beslissing is gegeven door mr. N.K. Engelbrecht, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 december 2020 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na dagtekening van deze uitspraak hoger beroep instellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (LAR-zaken).
Het beroepschrift moet worden ingediend bij de griffie van dit Gerecht.
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de dag van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is een griffierecht van Afl. 75 verschuldigd.