ECLI:NL:OGEAA:2020:577

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
23 december 2020
Publicatiedatum
1 februari 2021
Zaaknummer
AUA202002957
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en de rechtsgeldigheid daarvan in kort geding

In deze zaak, die op 23 december 2020 door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba is behandeld, gaat het om een kort geding tussen een eiseres en de stichting FUNDACION PARLAMENTO HUBENIL ARUBA (FPHA). De eiseres, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. J.A.R. Bryson, vordert onder andere haar terugkeer naar haar werkzaamheden en betaling van achterstallig loon na een ontslag op staande voet door FPHA. FPHA, vertegenwoordigd door mr. G. de Hoogd, voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen.

De eiseres stelt dat het ontslag niet onverwijld is gegeven en dat er geen dringende reden voor ontslag is. Het Gerecht oordeelt dat FPHA de reden voor het ontslag niet tijdig heeft medegedeeld, waardoor het ontslag nietig is. Het Gerecht overweegt dat de eiseres op goede gronden de nietigheid van het ontslag heeft ingeroepen, en dat FPHA geen dringende reden voor ontslag kan aanvoeren. De eiseres heeft ook recht op haar opgebouwde vakantiedagen en een dwangsom wordt opgelegd aan FPHA voor het niet opvolgen van het vonnis.

Het Gerecht beslist dat FPHA de eiseres 60% van haar reguliere loon moet betalen, met inachtneming van de coronamaatregelen, en dat FPHA binnen 48 uur moet overgaan tot toelating van de eiseres tot haar werkzaamheden. FPHA wordt ook veroordeeld in de proceskosten. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad en is uitgesproken in het openbaar.

Uitspraak

Vonnis van 23 december 2020 (bij vervroeging)
Behorend bij K.G. no. AUA202002957
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS in kort geding van:
[Naam eiseres],
wonende in Aruba,
eiseres,
hierna ook te noemen: [eiseres],
gemachtigde: de advocaat mr. J.A.R. Bryson,
tegen:
de stichting
FUNDACION PARLAMENTO HUBENIL ARUBA,
gevestigd in Aruba,
gedaagde,
hierna ook te noemen: FPHA,
gemachtigde: de advocaat mr. G. de Hoogd.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
-het verzoekschrift, met producties;
-nadere ingezonden producties zijdens [eiseres];
-een door [eiseres] gediende akte houdende een wijziging van eis;
-door FPHA ingezonden producties;
-de mondelinge behandeling van de zaak ter terechtzitting van vrijdag 4 december 2020.
1.2 [
Eiseres] is ter zitting verschenen samen met haar gemachtigde; FPHA is verschenen bij haar gemachtigde. Partijen hebben in twee termijnen het woord gevoerd – beiden mede aan de hand van een overgelegde al dan niet geheel voorgedragen pleitnota’, beiden voorzien van toegelaten producties - en hebben gereageerd of kunnen reageren op elkaars stellingen. Partijen hebben tevens de aan hen door het Gerecht gestelde onderscheidenlijke vragen beantwoord.
1.3
FPHA heeft ter zitting verklaard dat zij geen bezwaar heeft tegen de door [eiseres] beoogde wijziging van eis. Die wijziging is mede daarom toegelaten.
1.4
Vonnis is nader bepaald op heden.

2.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

2.1 [
Eiseres] vordert dat het Gerecht - zo het begrijpt - bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
a. FPHA beveelt om binnen 48 uur na de betekening van dit vonnis over te gaan tot onvoorwaardelijke en volledige toelating van [eiseres] tot het verrichten van haar gebruikelijke werkzaamheden;
b. bepaalt dat FPHA ten behoeve van [eiseres] een dwangsom verbeurt van Afl. 250,--, of een door het Gerecht te bepalen ander bedrag, per dag of deel daarvan dat FPHA voormeld bevel niet of niet volledig opvolgt;
c. FPHA veroordeelt om aan [eiseres] (door) te betalen haar loon plus alle premies en toelagen gerekend vanaf 30 november 2020 totdat haar arbeidsovereenkomst met FPHA rechtsgeldig zal zijn beëindigd, achterstallig loon te vermeerderen met de wettelijke verhoging en met wettelijke rente;
d. FPHA beveelt tot toekenning aan [eiseres] van de aan haar toekomende reeds opgebouwde vakantiedagen;
e. FPHA veroordeelt in de proceskosten.
2.2
FPHA voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres] dan wel deze aan haar te ontzeggen, kosten rechtens.
2.3
Voorzover van belang voor de uitspraak worden de stellingen van partijen hierna besproken.

3.DE BEOORDELING

3.1
Het spoedeisend belang van [eiseres] bij haar vorderingen volgt uit de aard van die vorderingen en de daaraan ten gronde gelegde stellingen.
3.2.1
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende bestreden alsmede op grond van overgelegde producties voor zover niet of onvoldoende bestreden staat onder meer het volgende vast tussen partijen.
3.2.2
Krachtens een tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst is [eiseres] op 14 februari 2011 in loondienst getreden van FPHA, laatstelijk tegen een maandloon van Afl. 4.645,-- plus emolumenten. Vanaf mei 2016 tot augustus 2020 was [eiseres] voor FPHA werkzaam als onder meer waarnemend directeur.
3.2.3
FPHA heeft in het verleden met betrekking tot [eiseres] een procedure aanhangig gemaakt bij dit Gerecht strekkende tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst van [eiseres]. FPHA heeft die zaak om voor haar moverende redenen ingetrokken.
3.2.4
Bij brief van 11 november 2020 heeft (de gemachtigde van) FPHA [eiseres] op staande voet ontslagen. Als reden voor dat ontslag vermeldt die brief het volgende:
“(…).
Bij de door u ingebrachte stukken in de aanhangige ontbindingsprocedure bevond zich een getuigschrift waarin staat dat u per 1 oktober 2018 directeur zou zijn geworden van de stichting. Nu dit in strijd is met de waarheid riep dit (…) getuigschrift direct vragen op bij het nieuwe bestuur van cliënte. Bij nader onderzoek is op maandag 9 november 2020 duidelijkheid ter zake gekomen en blijkt dat u dit document heeft opgemaakt en het vorige bestuur van cliënte heeft verzocht dit als echt te ondertekenen.
De reden voor het opmaken van dit document was dat u, als u directeur zou zijn van de stichting, voor uw universitaire studie geen stage zou hoeven te lopen c.q. daar vrijstelling voor zou verkrijgen. Na een interne discussie binnen het voormalig bestuur, onder meer per e-mail, welke thans in het bezit zijn van cliënte heeft het voormalige bestuur het getuigschrift ondertekend. U heeft dit document vervolgens willens en wetens gebruikt om de vrijstelling te verkrijgen voor de stage bij uw studie voor de universiteit. Hetzelfde stuk heeft u ook in de ontbindingsprocedure overgelegd en aangewend, c.q. gebruikt om stellingen te adstrueren.
Met andere woorden: U heeft een document op brievenhoofd van cliënte, uw werkgever, waarvan u weet de inhoud niet strookt met de waarheid, gebruikt. Het staat vast dat u het valselijk opgemaakt – in ieder geval – tot twee maal toe als zijnde echt en authentiek heeft gebruikt.
Voorgaand handelen is onrechtmatig. Daarnaast heeft u met voornoemde handelen u ook bewezen schuldig gemaakt van het plegen van een strafbaar feit, zijnde valsheid in geschrifte. Het feit dat (enkele leden van) het voormalig bestuur zich hiervoor hebben geleend maakt dit niet anders of verschoonbaar.
Dit is voor cliënte geheel onacceptabel. Zo cliënte niet reeds door voorafgaande incidenten het vertrouwen in u had verloren, is dat thans een feit. Deze feiten, naderhand bekend geworden, leveren een dringende reden op voor ontslag op staande voet.
U wordt bij deze door cliënte dan ook op staande voet ontslagen.”.
3.2.5
Bij aan FPHA gericht schrijven van 12 november 2020 heeft [eiseres] de nietigheid van het ontslag ingeroepen en heeft zij zich beschikbaar verklaard de bedongen werkzaamheden voor FPHA uit te voeren.
3.3
Ter zake van de vraag of FPHA [eiseres] al dan niet rechtsgeldig op staande voet heeft ontslagen wordt het volgende overwogen. Daarbij wordt vooropgesteld dat in het kader van continuïteit geen sprake kan zijn van een voormalig bestuur en het huidige bestuur van FPHA; er kan alleen sprake zijn van het bestuur van FPHA (hierna: het bestuur), net als in geval van het Land Aruba alleen sprake kan zijn van de regering.
3.4
In het licht van vorenstaande stelt [eiseres] primair dat het aan haar gegeven ontslag op staande voet nietig is omdat de reden voor dat ontslag niet onverwijld aan haar is medegedeeld door FPHA. Het Gerecht volgt [eiseres] in die stelling. Uit het overgelegde door het bestuur ondertekende en vervolgens door het bestuur om voor partijen genoegzaam bekende reden aan [eiseres] verstrekte getuigschrift blijkt dat dit document op 21 mei 2019 tot stand is gekomen. Als het bestuur van mening is dat [eiseres] door de gang van zaken met betrekking tot het getuigschrift een dringende reden heeft gegeven aan FPHA voor ontslag op staande voet, had FPHA op of in elk geval niet lang na 21 mei 2019 [eiseres] ontslag moeten aanzeggen onder mededeling van de reden daartoe. Het behoeft in dit verband geen betoog dat het eerst op 11 november 2020 aan [eiseres] gegeven ontslag omwille van de gang van zaken met betrekking tot het getuigschrift ver van onverwijld is gegeven. Reeds op deze grond heeft [eiseres] naar het voorshandse oordeel van het Gerecht op goede grond de nietigheid van het ontslag ingeroepen. Daar komt in het licht van continuïteit van bestuur het volgende nog bij.
3.5
Uit de feitelijkheden volgt dat het bestuur de gang van zaken met betrekking tot het in mei 2019 door hem ondertekende en vervolgens om voor partijen genoegzaam bekende reden door hem aan [eiseres] verstrekte getuigschrift kennelijk goed heeft gevonden en daaromtrent kennelijk niets verwijtbaars aan de zijde van zichzelf en die van [eiseres] heeft gezien. Het kan dan niet zo zijn dat het bestuur te dezen in latere instantie 180 graden draait en zich op het nadere standpunt stelt dat [eiseres] jegens FPHA ernstig verwijtbaar heeft gehandeld zoals thans door haar gesteld. In het licht van dit alles heeft [eiseres] gebruik gemaakt en naar het voorlopig oordeel van het Gerecht gebruik mogen maken van het door het bestuur ondertekende en vervolgens aan haar verstrekte getuigschrift. De slotsom op dit onderdeel luidt dat [eiseres] naar het voorshandse oordeel geen dringende reden voor ontslag heeft gegeven aan FPHA zoals door haar gesteld. Ook om die reden heeft [eiseres] op goede grond de nietigheid van het ontslag ingeroepen.
3.6
Bij de hiervoor geschetste stand van zaken valt in een bodemprocedure het oordeel te verwachten dat de hiervoor onder a. en c. omschreven vorderingen van zullen worden toegewezen, met dien verstande dat [eiseres] als gevolg van de coronapandemie vooralsnog genoegen zal moeten nemen met 60% van haar reguliere loon in elk geval zolang FPHA van overheidswege loonsubsidie kan of had kunnen verkrijgen [1] . In die zin zullen de thans onder a. en c. verzochte voorzieningen worden toegewezen. Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld die een ander oordeel kunnen dragen. Mogelijke door [eiseres] na haar ontslag ontvangen FASE-uitkeringen strekken in mindering op het door FPHA aan [eiseres] te betalen loon.
3.7
Dwangsommen zullen gemaximeerd worden opgelegd aan FPHA, en de wettelijke verhoging over achterstallig loon zal ambts- en billijkheidshalve gematigd worden vastgesteld op telkens maximaal 15%.
3.8 [
Eiseres] heeft onbestreden gesteld dat FPHA haar opgebouwde vakantiedagen in het kader van het ontslag als zijnde niet genoten heeft uitbetaald. In het licht van de voorshands aannemelijk geoordeelde nietigheid van het ontslag stelt [eiseres] zich op het standpunt dat dit teruggedraaid moet worden zodat zij zogewenst met vakantie kan gaan. Het Gerecht volgt [eiseres] daarin. De hiervoor onder d. omschreven vordering van [eiseres] zal worden toegewezen als na te melden, nu in een bodemprocedure een gelijk oordeel valt te verwachten.
3.9
Afweging van de belangen van partijen maakt vorenstaande niet anders, omdat het Gerecht geen zwaarwegender belangen ziet aan de zijde van FPHA c.s. bij afwijzing van het door [eiseres] verzochte ten opzichte van de belangen van [eiseres] bij toewijzing daarvan. Dit klemt temeer omdat [eiseres] onbestreden heeft gesteld dat zij als waarnemend directeur van FPHA eveneens in aanmerking zou komen voor de bij partijen genoegzaam bekende vrijstelling met betrekking tot haar studie bij de Universiteit.
3.1
FPHA zal, als de in het ongelijk gesteld partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van [eiseres], tot aan deze uitspraak begroot op (450,-- + 218,64 =) Afl. 668,64 aan verschotten en Afl. 1.500,-- aan salaris voor de gemachtigde.

4.DE BESLISSING

Het Gerecht, rechtdoende in kort geding:
4.1
veroordeelt FPHA om zolang in een bodemprocedure niet anders wordt geoordeeld en zolang FPHA als gevolg van de coronapandemie van overheidswege met betrekking tot [eiseres] loon- en lastensubsidie kan of had kunnen verkrijgen aan [eiseres] (door) te betalen 60% van haar reguliere loon plus alle premies en toelagen gerekend vanaf 30 november 2020 totdat haar arbeidsovereenkomst met FPHA rechtsgeldig zal zijn beëindigd, achterstallig loon te vermeerderen met (1) de gematigd vastgestelde wettelijke verhoging van telkens maximaal 15% en (2) met wettelijke rente, dit alles met dien verstande dat mogelijke door [eiseres] na haar ontslag ontvangen FASE-uitkeringen telkens in mindering strekken op het door FPHA aan haar te betalen loon;
4.2
beveelt FPHA om binnen 48 uur na de betekening van dit vonnis aan FPHA over te gaan tot onvoorwaardelijke en volledige toelating van [eiseres] tot het verrichten van haar gebruikelijke werkzaamheden voor FPHA;
4.3
bepaalt dat FPHA ten behoeve van [eiseres] een dwangsom verbeurt van
Afl. 250,-- per dag of deel daarvan dat FPHA voormeld bevel niet of niet volledig opvolgt, met dien verstande dat FPHA te dezen maximaal Afl. 100.000,-- aan dwangsommen kan verbeuren;
4.4
bepaalt dat FPHA de door [eiseres] opgebouwde vakantiedagen alsnog moet toekennen aan [eiseres] ter opname daarvan en dat FPHA ter zake van hetgeen zij in het kader van het (voorshands onterecht geoordeelde) ontslag heeft uitbetaald aan [eiseres] voor niet door [eiseres] genoten vakantiedagen gerechtigd is om dat te verrekenen met aan [eiseres] te betalen loon;
4.5
veroordeelt FPHA in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van [eiseres], tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 2.168,64;
4.6
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.7
wijst af het meer of anders verzochte.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en in tegenwoordigheid van de griffier bij vervroeging in het openbaar uitgesproken op woensdag 23 december 2020.

Voetnoten

1.Ter zitting heeft Koolman desgevraagd verklaard dat zij daarmee akkoord gaat.