ECLI:NL:OGEAA:2020:57

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
21 februari 2020
Publicatiedatum
27 februari 2020
Zaaknummer
521 van 2019
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verklaring van niet bewezen van poging tot doodslag en veroordeling voor poging tot zware mishandeling

Op 21 februari 2020 heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van medeplegen van poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling. De verdachte, geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] en thans gedetineerd in Aruba, werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. D.G. Illes. Tijdens de openbare terechtzitting op 7 februari 2020 eiste de officier van justitie, mr. W. Bos, een gevangenisstraf van dertig maanden, terwijl de raadsman pleitte voor vrijspraak.

De tenlastelegging betrof een incident op 4 juli 2019, waarbij de verdachte samen met anderen het slachtoffer, terwijl deze op de grond lag, zou hebben geslagen en geschopt. Het Gerecht oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de poging tot doodslag, omdat de verwondingen van het slachtoffer beperkt waren tot oppervlakkige wonden en er geen bewijs was van opzet op de dood. De verdachte werd daarom vrijgesproken van het impliciet primair ten laste gelegde feit.

Wel werd de verdachte schuldig bevonden aan het impliciet subsidiair ten laste gelegde feit van poging tot zware mishandeling. Het Gerecht legde een gevangenisstraf op van vierentwintig maanden, met aftrek van voorarrest. De beslissing werd genomen na afweging van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was gepleegd, waarbij rekening werd gehouden met eerdere veroordelingen van de verdachte voor geweldsdelicten. Het vonnis werd uitgesproken door rechter mr. S. Verheijen, bijgestaan door mw. M.E. Kelly als zittingsgriffier.

Uitspraak

Parketnummer: P-2019/08241
Zaaknummer: 521 van 2019
Uitspraak: 21 februari 2020 Tegenspraak

Vonnis van dit Gerecht

in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats],
thans gedetineerd in het huis van bewaring in Aruba.
Onderzoek van de zaak
Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 7 februari 2020. De verdachte is verschenen, bijgestaan door zijn raadsman, mr. D.G. Illes, advocaat in Aruba.
De officier van justitie, mr. W. Bos, heeft ter terechtzitting gevorderd dat het Gerecht het impliciet primair ten laste gelegde feit (medeplegen van poging tot doodslag) bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van dertig (30) maanden, met aftrek van voorarrest.
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het impliciet primair ten laste gelegde.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting – ten laste gelegd:
dat hij op of omstreeks 4 juli 2019 te Aruba
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door hem en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
terwijl die [slachtoffer] op de grond lag
die [slachtoffer] een of meermalen (met kracht) met de vuist tegen diens hoofd en/of lichaam heeft geslagen
en/of
die [slachtoffer] een of meermalen (met kracht) met geschoeide voet tegen diens hoofd en/of lichaam heeft getrapt en/of geschopt
en/of
die [slachtoffer] een of meermalen met een scherp of puntig voorwerp in diens lichaam gestoken en/of gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 2:259 jo artikel 1:123 jo artikel 1:119 c.q. artikel 2:275 jo artikel 1:123 jo artikel 1:119 van het Wetboek van Strafrecht)
Formele voorvragen
Het Gerecht stelt vast dat de dagvaarding geldig is, dat het bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Vrijspraak van impliciet primair tenlastegelegde feit
Medeplegen van poging tot doodslag
Het Gerecht is, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het impliciet primair ten laste gelegde feit, te weten medeplegen van poging tot doodslag, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. Ter toelichting dient het volgende.
Tijdens het uitkijken van de camerabeelden ter terechtzitting van 7 februari 2020 heeft het Gerecht waargenomen dat de verdachte en diens medeverdachten meermalen schoppende bewegingen maken in de richting van en tegen het hoofd van het slachtoffer, terwijl het slachtoffer op de grond lag, hetgeen ook is gerelateerd in het proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot het uitkijken van de camerabeelden. De enkele omstandigheid dat drie personen, waaronder de verdachte, meermalen schoppende bewegingen maken in de richting van en tegen het hoofd van het slachtoffer, levert naar het oordeel van het Gerecht niet zonder meer (voorwaardelijke) opzet op de dood van het slachtoffer op. De omstandigheid dat het een feit van algemene bekendheid is dat het hoofd een zeer kwetsbaar lichaamsdeel is, doet daar op zichzelf niet aan af. Het Gerecht neemt in aanmerking dat - blijkens de medische verklaring - het bij het slachtoffer geconstateerde lichamelijk letsel beperkt is gebleven tot oppervlakkige (schaaf)wonden en dat er geen sprake is van traumatische afwijkingen. Dat de verdachten met (forse) kracht zouden hebben geschopt kan naar het oordeel van het Gerecht niet worden afgeleid uit genoemd opgelopen letsel en blijkt ook niet uit enig ander bewijsmiddel. Het Gerecht neemt voorts in aanmerking dat de verdachte en diens medeverdachten ten tijde van het feit schoenen droegen, die deel uitmaakten van het gevangenisuniform, en derhalve schoenen van - naar de algemene ervaring leert - relatief zacht materiaal. Gelet op deze omstandigheden acht het Gerecht niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer, zodat hij van het onder impliciet primair tenlastegelegde medeplegen van poging tot doodslag behoort te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het Gerecht acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder impliciet subsidiair is ten laste gelegd, met dien verstande:
dat hij op
of omstreeks4 juli 2019 te Aruba
tezamen en in vereniging met
een of meeranderen,
althans alleen,
ter uitvoering van het door hem en
/ofzijn mededader
(s
)voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer]
van het leven te beroven, althanszwaar lichamelijk letsel toe te brengen
terwijl die [slachtoffer] op de grond lag
die [slachtoffer] een of meermalen (met kracht) met de vuist tegen diens hoofd en/of lichaam heeft geslagen
en/of
die [slachtoffer]
een ofmeermalen
(met kracht)met geschoeide voet tegen diens hoofd
en/of lichaamheeft
getrapt en/ofgeschopt
en/of
die [slachtoffer] een of meermalen met een scherp of puntig voorwerp in diens lichaam gestoken en/of gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het Gerecht acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door het Gerecht gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het vonnis. Deze aanvulling zal vervolgens aan het vonnis worden gehecht.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Impliciet subsidiair:
Medeplegen van poging tot zware mishandeling,
strafbaar gesteld bij artikel 2:275, eerste lid, junctis artikelen 1:119 en 1:123 van het Wetboek van Strafrecht van Aruba.
Het bewezenverklaarde is strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid ervan opheffen of uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Oplegging van straf
Bij de bepaling van de op te leggen straffen wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, op de mate waarin de gedraging aan de verdachte is te verwijten en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Met betrekking tot de ernst van het bewezen verklaarde wordt het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich, samen met anderen, schuldig gemaakt aan poging tot zware mishandeling van een medegedetineerde in het Korrektie Instituut Aruba (KIA). De verdachte heeft samen met anderen die medegedetineerde, terwijl hij op zijn rug op de grond lag, meermalen tegen zijn hoofd geschopt. Het is niet aan de verdachten te danken dat het niet veel erger is afgelopen met het slachtoffer. Door zo te handelen heeft de verdachte een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. De verdachte en zijn medeverdachten zijn voorbij gegaan aan de gevoelens van onrust en onveiligheid die door een dergelijk feit in de samenleving en ook binnen de penitentiaire inrichting worden veroorzaakt, daar het een feit is met een agressief en gewelddadig karakter.
Naar het oordeel van het Gerecht kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
De verdachte is, zo blijkt uit zijn uittreksel uit het justitieel documentatieregister van 28 oktober 2019, eerder onherroepelijk veroordeeld voor geweldsdelicten.
Het Gerecht is, na dit een en ander te hebben afgewogen, tot de slotsom gekomen dat een gevangenisstraf voor de duur van vierentwintig maanden passend en geboden is. De verdachte zal daartoe dan ook worden veroordeeld. Het Gerecht merkt daarbij op dat de op te leggen straf lager is dan die door de officier van justitie is gevorderd, omdat het Gerecht tot een andere bewezenverklaring komt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op het artikel 1:62 van het Wetboek van Strafrecht van Aruba.

BESLISSING

Het Gerecht:
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder impliciet primair ten laste is gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder impliciet subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor bewezen geacht, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de
VIERENTWINTIG (24) maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. S. Verheijen, bijgestaan door mw. M.E. Kelly, (zittingsgriffier), en op 21 februari 2020 in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht in Aruba.
uitspraakgriffier: