ECLI:NL:OGEAA:2020:558

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
15 december 2020
Publicatiedatum
22 december 2020
Zaaknummer
AUA202002541
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbindingsprocedure van een arbeidsovereenkomst met bedrijfseconomische redenen

In deze zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, heeft de Coöperatieve Vereniging van Appartementseigenaren The Mill een verzoek ingediend tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met een werknemer, hierna aangeduid als [verweerder]. De procedure begon met een verzoekschrift dat op 20 oktober 2020 werd ingediend, gevolgd door een verweerschrift op 19 november 2020. De mondelinge behandeling vond plaats op 20 november 2020. Tijdens deze zitting was The Mill vertegenwoordigd door haar gemachtigde, mr. D.L. Emerencia, en de verweerder was ook aanwezig met zijn advocaat, mr. A.E. Hernandez.

The Mill verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst op basis van gewichtige redenen, met de stelling dat er een vertrouwensbreuk was ontstaan. De rechter oordeelde echter dat er geen bewijs was dat de arbeidsovereenkomst van [verweerder] rechtsgeldig was beëindigd en dat er geen grond was voor de ontbinding. Het Gerecht stelde vast dat The Mill niet had aangetoond dat er sprake was van een rechtens te respecteren verlies van vertrouwen. Bovendien werd opgemerkt dat de werkgever had nagelaten de arbeidsovereenkomst op de juiste wijze in te richten, wat voor haar eigen rekening en risico kwam.

De rechter wees het verzoek van The Mill af en veroordeelde haar in de proceskosten van [verweerder], die werden begroot op Afl. 2.500,-- aan salaris voor de gemachtigde. De beschikking werd uitgesproken op 15 december 2020, waarbij het Gerecht benadrukte dat verzoeken om ontbinding van arbeidsovereenkomsten om bedrijfseconomische redenen in beginsel aan de Directie Arbeid en Onderzoek moeten worden voorgelegd, tenzij er sprake is van spoedeisende gevallen.

Uitspraak

Beschikking van 15 december 2020
Behorend bij E.J. no. AUA20202541
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
BESCHIKKING
in de zaak van:
de vereniging
COÖPERATIEVE VERENIGING VAN APPARTEMENTSEIGENAREN THE MILL RESORT,
gevestigd in Aruba,
verzoekster,
hierna ook te noemen: The Mill,
gemachtigde: de advocaat mr. G. de Hoogd,
tegen:
[Naam verweerder],
wonende in Aruba,
verweerder,
hierna ook te noemen: [verweerder],
gemachtigde: de advocaat mr. A.E. Hernandez.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties, ingediend op 20 oktober 2020;
- het verweerschrift, ingediend op 19 november 2020;
- de ter griffie ingediende producties zijdens partijen;
- de mondelinge behandeling van de zaak ter terechtzitting van 20 november 2020 om 9:00 uur.
1.2
The Mill is ter zitting verschenen bij haar gemachtigde mr. D.L. Emerencia occuperende voor mr. G. de Hoogd, die werd vergezeld door mevrouw [naam medewerkster] (General Manager van The Mill). [Verweerder] is verschenen samen met zijn gemachtigde. The Mill heeft gebruik gemaakt van de aan haar geboden gelegenheid om bij wijze van repliek te reageren op het verweerschrift van [verweerder], en dat mede aan de hand van een overgelegde en voorgedragen pleitnota voorzien van toegelaten nadere producties. Vervolgens heeft [verweerder] gedupliceerd ook mede aan de hand van toegelaten producties.
1.3
Beschikking is bepaald op heden.

2.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

2.1
The Mill verzoekt dat het Gerecht bij beschikking - uitvoerbaar bij voorraad - de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang ontbindt op grond van gewichtige redenen in de zin van gewijzigde omstandigheden voor het geval die overeenkomst blijkens rechterlijk gewijsde nog bestaat, zonder toekenning aan [verweerder] van een door The Mill te betalen billijkheidsvergoeding, met veroordeling van [verweerder] in de proceskosten althans compensatie daarvan.
2.2 [
Verweerder] voert verweer en concludeert tot afwijzing van het door The Mill verzochte, met veroordeling van The Mill in de proceskosten.
2.3
Voorzover van belang voor de uitspraak worden de stellingen van partijen hierna besproken.

3.DE BEOORDELING

3.1
Bij vonnis van dit Gerecht van 6 november 2020 in de tussen partijen gevoerde kortgedingprocedure met als zaaknummer AUA202002318 met [verweerder] als eiser en The Mill als gedaagde (hierna: het vonnis) heeft het Gerecht onder rubriek 2 daarvan feiten vastgesteld. De ontbindingsrechter maakt die feitenvaststelling, die hier als herhaald en ingelast heeft te gelden, als zijnde onbestreden tot de zijne.
3.2
Blijkens het vonnis heeft the Mill in rechte erkend dat de arbeidsovereenkomst van [verweerder] niet van rechtswege is geëindigd per 11 augustus 2020 terwijl is gesteld noch gebleken dat the Mill [verweerder] op enig moment heeft ontslagen. Bij gebreke van een ontslag van [verweerder] al dan niet op staande voet kan een vordering tot voorwaardelijke ontbinding van zijn arbeidsovereenkomst onmogelijk worden toegewezen. Voorwaardelijke ontbinding ziet immers op de situatie dat in rechte onherroepelijk komt vast te staan dat de door the Mill opgezegde of beëindigde arbeidsovereenkomst van [verweerder] nog steeds bestaat. Reeds op deze grond moet het verzoek van the Mill tot voorwaardelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst van [verweerder] worden afgewezen. Maar zelfs als the Mill de arbeidsovereenkomst van [verweerder] als gevolg van de door haar gestelde vertrouwensbreuk tussen partijen had beëindigd heeft het volgende te gelden.
3.3
The Mill stelt als grondslag voor haar voorwaardelijk ontbindingsverzoek dat zij het noodzakelijke werkgeversvertrouwen in [verweerder] heeft verloren omdat die zich in strijd met de goede trouw op het standpunt heeft gesteld dat de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst voor de bepaalde tijd van één jaar niet voldoet aan de vereisten van artikel 7A:1613x BW en daarom heeft te gelden als een arbeidsovereenkomst waarop de bepalingen voor opzegging van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd van toepassing zijn en daarom niet van rechtswege is geëindigd op 11 augustus 2020. Dat standpunt is naar het oordeel van het Gerecht juist, en dat [verweerder] dat juiste standpunt heeft ingenomen is begrijpelijk omdat hij zijn baan bij the Mill graag wenst te behouden. De omstandigheid dat the Mill door de terechte stellingname van [verweerder] in dit verband haar vertrouwen in hem heeft verloren kan zijn, maar er kan in het hier geschetste verband geen sprake zijn van een rechtens te respecteren verlies van vertrouwen. Dit temeer omdat gesteld noch is gebleken dat [verweerder] zijn werkzaamheden als Food and Beverage Manager niet naar behoren verricht en hij de stelling van the Mill, dat hij bij het sluiten van de arbeidsovereenkomst te kwader trouw heeft gehandeld zoals gesteld door the Mill, al dan niet impliciet heeft bestreden. Die stelling staat daarom niet vast en het Gerecht ziet in het licht van het betoog van [verweerder] geen grond om die stelling aannemelijk te oordelen. Bij dit alles komt dat het op de weg van the Mill als werkgever had gelegen om de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst naar behoren in te richten. Het nalaten daarvan komt en blijft voor haar eigen rekening risico.
3.4
Overige feiten of omstandigheden die een rechtens te respecteren verlies van vertrouwen zouden kunnen opleveren zijn gesteld noch gebleken.
3.5
The Mill stelt subsidiair als grondslag voor haar voorwaardelijk ontbindingsverzoek dat zij met een derde aan het onderhandelen is om per 15 februari 2021 haar Food and Beverage afdeling over te dragen aan die derde en dat er daarom geen plaats meer is voor [verweerder] als Food and Beverage Manager binnen haar gelederen. Die stelling - wat van de inhoud en onderbouwing daarvan ook zij - kan niet leiden tot de door the Mill beoogde voorwaardelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst van [verweerder]. Daarvan zou immers eerst sprake kunnen zijn als [verweerder] in verband met de beweerdelijke reorganisatie van the Mill door haar is ontslagen. Dat sprake is van een ontslag in die zin is gesteld noch is gebleken. Mutatis mutandis geldt te dezen hetzelfde als hiervoor overwogen onder 3.2, met uitzondering van de aldaar geschreven laatste zin.
3.6
Vorenstaande brengt met zich dat het verzoek van the Mill tot ontbinding van de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst voor het geval die overeenkomst blijkens rechterlijk gewijsde nog steeds bestaat zal worden afgewezen. Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld die een andersluidend oordeel kunnen dragen.
3.7
The Mill zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden verwezen in de proceskosten van [verweerder], tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 2.500,-- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten, tarief 5).
3.8
Ten overvloede wordt nog overwogen dat een verzoek om beëindiging van een arbeidsovereenkomst om (reorganisatie in verband met) bedrijfseconomische redenen in beginsel dient worden voorgelegd aan de Directie Arbeid en Onderzoek (hierna ook: DAO). Die instantie is voor de beoordeling van zo’n verzoek veel beter geoutilleerd dan het Gerecht in een op snelheid gerichte ontbindingsprocedure. Anders dan in geval van de Directie Arbeid en
Onderzoekbestaat in die procedure immers geen ruimte voor nader grondig en niet zelden specialistisch onderzoek naar door de werkgever over te leggen goedgekeurde jaarrekeningen, omzetgegevens over de twee afgesloten boekjaren voorafgaande aan de datum van het ontslagverzoek, de begrote balans en verlies- en winstrekening over het lopende boekjaar, informatie met betrekking tot het organogram en het aantal formatieplaatsen per functie, het personeelsbestand en informatie ten aanzien van de toegepaste afvloeiings- en selectiecriteria [1] . Alleen in geval van spoedeisende gevallen waarin onderzoek en een beslissing van de DAO in redelijkheid niet kan worden afgewacht staat in geval van reorganisatie in beginsel de weg open bij de ontbindingsrechter. Dit klemt temeer omdat in geval van een voor de werkgever onwelgevallige beslissing van de DAO er voor die werkgever rechtsmiddelen open staan, terwijl dat in geval van een ontbindingsprocedure niet het geval is. Daar komt bij dat als de werknemer de door de werkgever in een ontbindingsprocedure gepresenteerde cijfers maar in voldoende mate betwist, het voor de ontbindingsrechter lastig zo niet onmogelijk wordt om (zonder onmogelijk uit te voeren nader onderzoek) de juistheid van die cijfers aannemelijk te oordelen, hetgeen al snel in de weg zou kunnen staan aan toewijzing van het ontbindingsverzoek. Met dit alles zij niet gezegd dat in geval van verzoek om ontbinding van een arbeidsovereenkomst om bedrijfseconomische redenen waarin geen sprake is van een spoedeisend geval zoals hiervoor omschreven de weg naar de ontbindingsrechter niet open staat. De ontbindingsrechter kan in zo’n geval alvorens tot (verdere) behandeling van het aan hem voorgelegde ontbindingsverzoek over te gaan de werkgever opdragen zich met een beëindigingsverzoek te wenden tot de DAO en een beslissing van die instantie af te wachten.

4.DE UITSPRAAK

Het Gerecht:
- wijst af het door The Mill verzochte;
- veroordeelt The Mill in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van [verweerder], tot aan deze uitspraak begroot Afl. 2.500,-- aan salaris voor de gemachtigde.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 15 december 2020.
Datum uitspraak: 15 december 2020
Instantie: Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Zaaknummer: EJ. nr. AUA202002541
Inhoudsindicatie:
Civiel; arbeidsrecht; ontbindingsprocedure; obiter dictum: beleid Gerecht ter zake van beëindiging van een arbeidsovereenkomst om (reorganisatie in verband met) bedrijfseconomische redenen.
Formele relaties (optioneel):
Rechtsgebieden: Civiel
Rechter: mr. A.H.M. van de Leur
Bijzondere kenmerken:

Voetnoten

1.Zie in dit verband paragraaf 3.9.2.2 van de Algemene Richtlijnen Bureau Arbeidsgeschillen;