ECLI:NL:OGEAA:2020:55

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
19 februari 2020
Publicatiedatum
26 februari 2020
Zaaknummer
AUA202000369
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitzetting van verzoeker zonder geldige verblijfstitel en werkvergunning

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 19 februari 2020 uitspraak gedaan over het verzoek van een Venezolaanse nationaliteit, die zonder geldige verblijfstitel en werkvergunning op Aruba verbleef. De verzoeker was op 7 oktober 2015 als toerist Aruba binnengekomen met een toegestane verblijfsduur van drie dagen. Ondanks een positieve DPL-verklaring op 12 december 2016 en een verzoek voor een vergunning tot tijdelijk verblijf dat op 3 maart 2017 werd ingediend, werd dit verzoek op 18 mei 2017 afgewezen. Op 30 januari 2020 heeft de minister van Justitie, Veiligheid en Integratie de uitzetting van verzoeker bevolen, wat leidde tot bezwaar van de verzoeker op 3 februari 2020.

De voorzieningenrechter overwoog dat verzoeker zonder werkvergunning werkzaamheden had verricht en niet ingeschreven stond bij het bevolkingsregister. Hierdoor kon de minister het verblijf van verzoeker in strijd met de openbare orde achten en de vertrektermijn op nul dagen stellen. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen sprake was van onevenredig nadeel voor verzoeker en dat de bestreden beschikking in bezwaar in stand kon blijven. Het verzoek om schorsing van het uitzettingsbevel werd afgewezen, en de voorzieningenrechter wees het verzoek af. Deze uitspraak werd gedaan door mr. A.J.H. van Suilen en is definitief, er staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

Uitspraak van 19 februari 2020
Lar nr. AUA202000369

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het verzoek in de zin van artikel 54 van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Verzoeker],

van Venezolaanse nationaliteit,
VERZOEKER,
gemachtigde: L.A. Stephens,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN JUSTITIE, VEILIGHEID EN INTEGRATIE,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. C.L. Geerman.

PROCESVERLOOP

Bij bevelschrift, gedateerd 30 januari 2020 (bestreden beschikking), heeft verweerder de uitzetting van verzoeker bevolen.
Tegen deze beschikking heeft verzoeker op 3 februari 2020 bezwaar gemaakt.
Op 5 februari 2020 heeft verzoeker bij dit gerecht een verzoekschrift als bedoeld in artikel 54 van de Lar ingediend.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 12 februari 2020. Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde, en verweerder bij zijn gemachtigde.
Uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

Wettelijk kader

1.1
Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de Lar, kan, indien krachtens deze landsverordening een bezwaar- of beroepschrift aanhangig is, de indiener daarvan aan het gerecht verzoeken om de bestreden beschikking onderscheidenlijk beslissing op het bezwaarschrift te schorsen op grond, dat de uitvoering daarvan voor betrokkene een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang.
Ingevolge het tweede lid kan ter voorkoming van nadeel als bedoeld in het eerste lid, op het verzoek van de indiener ook een voorlopige voorziening worden getroffen.
1.2
Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu) kunnen uitgezet worden personen die tot tijdelijk verblijf werden toegelaten, wanneer zij in het land worden aangetroffen, nadat de geldigheidsduur van hun tijdelijke verblijfsvergunning is verstreken of nadat de geldigheid van de vergunning door enige andere oorzaak is vervallen.
Ingevolge het tweede lid geschiedt de uitzetting krachtens een met redenen omkleed bevelschrift van de minister, belast met justitiële aangelegenheden, houdende het bevel Aruba binnen een daarbij te bepalen termijn te verlaten. Het bevelschrift vermeldt de periode waarin aan de betrokkene de toelating tot Aruba zal worden geweigerd; deze periode bedraagt ten hoogste acht jaar.
Ingevolge het derde lid wordt bij de bepaling van de in de eerste volzin van het tweede lid genoemde termijn aan betrokkene, indien nodig, voldoende tijd gelaten om orde op zijn zaken te stellen.
Feiten
2.1
Verzoeker is op 7 oktober 2015 Aruba binnengekomen als toerist met een toegestane verblijfsduur van drie dagen.
2.2
Op 12 december 2016 is ten behoeve van belanghebbende een positieve DPL-verklaring afgegeven.
2.3
Op 3 maart 2017 is een verzoek voor een vergunning tot tijdelijk verblijf ingediend. Bij beschikking van 18 mei 2017 is dit verzoek afgewezen.
2.4
Bij bestreden beschikking van 30 januari 2020 heeft verweerder de uitzetting van verzoeker bevolen.
Beoordeling
3.1
Voor zover de toetsing aan het in artikel 54 van de Lar neergelegde criterium meebrengt dat een beoordeling van het geschil in de hoofdzaak wordt gegeven, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat niet bindend in de bodemprocedure.
3.2.
Vast staat dat verzoeker als toerist Aruba is binnengekomen en dat hij sinds 11 oktober 2015 zonder geldige verblijfstitel op Aruba verblijft. Het vorenstaande brengt mee dat verweerder terecht op grond van artikel 15, lid 1, aanhef en letter d, LTU tegen verzoeker een uitzettingsbevel heeft uitgevaardigd. Dat verzoeker voor 9 maart 2020 een afspraak met DIMAS heeft gemaakt voor de aanvraag van een vergunning tot tijdelijk verblijf, maakt niet dat hij daardoor rechtmatig in Aruba verblijft.
3.3.
Voorts overweegt de voorzieningenrechter dat verzoeker zonder werkvergunning werkzaamheden heeft verricht en niet staat ingeschreven bij het bevolkingsregister. Op deze gronden heeft verweerder het verblijf van verzoeker in strijd met de openbare orde mogen achten en de vertrektermijn op nul dagen kunnen stellen.
3.4.
Gelet op het voorgaande zal de bestreden beschikking in bezwaar naar het oordeel van de voorzieningenrechter in stand blijven. Van enig onevenredig nadeel voor verzoeker is geen sprake.
3.5.
Gezien het voorgaande bestaat geen grond voor schorsing van het bestreden bevelschrift tot uitzetting. Het verzoek wordt afgewezen.

BESLISSING

De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.J.H. van Suilen, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 februari 2020 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.