ECLI:NL:OGEAA:2020:54

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
19 februari 2020
Publicatiedatum
26 februari 2020
Zaaknummer
AUA202000289
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot Venezolaanse nationaliteit

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 19 februari 2020 uitspraak gedaan op een verzoek om voorlopige voorziening van een Venezolaanse verzoeker. De verzoeker had eerder een asielverzoek ingediend, dat door de Minister van Justitie, Veiligheid en Integratie was afgewezen. De verzoeker vreesde vervolging in zijn land van herkomst, Venezuela, en had daarom een verzoek ingediend op basis van artikel 54 van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar). Tijdens de zitting op 12 februari 2020 heeft de verzoeker, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij na terugkeer naar Venezuela vervolging zal vrezen in de zin van het Vluchtelingenverdrag. De voorzieningenrechter oordeelde dat de bedreigingen die de verzoeker had ervaren niet voortkwamen uit een overheidsfunctie, maar uit persoonlijke motieven van enkele sub-inspecteurs van de Venezolaanse politie. Bovendien is er geen bewijs dat de verzoeker na terugkeer zal worden onderworpen aan folteringen of onmenselijke behandelingen, zoals beschermd door het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Gezien deze overwegingen heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, met de conclusie dat het bezwaar tegen de bestreden beschikking geen redelijke kans van slagen heeft.

Uitspraak

Uitspraak van 19 februari 2020
Lar nr. AUA202000289

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het verzoek in de zin van artikel 54 van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Verzoeker],

van Venezolaanse nationaliteit,
VERZOEKER,
gemachtigde: drs. M.L. Hassell,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN JUSTITIE, VEILIGHEID EN INTEGRATIE,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigden: E. Vos en C. Giel (DIMAS).

PROCESVERLOOP

Bij beschikking, gedateerd 23 december 2019 (bestreden beschikking), heeft verweerder het asielverzoek van verzoeker afgewezen.
Tegen deze beschikking heeft verzoeker op 7 februari 2020 bezwaar gemaakt.
Op 29 januari 2020 heeft verzoeker bij dit gerecht een verzoekschrift ex artikel 54 van de Lar ingediend.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 12 februari 2020. Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en verweerder bij zijn gemachtigde.
Uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

Wettelijk kader

1.1
Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de Lar, kan, indien krachtens deze landsverordening een bezwaar- of beroepschrift aanhangig is, de indiener daarvan aan het gerecht verzoeken om de bestreden beschikking onderscheidenlijk beslissing op het bezwaarschrift te schorsen op grond, dat de uitvoering daarvan voor betrokkene een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang.
Ingevolge het tweede lid van genoemd artikel kan ter voorkoming van nadeel als bedoeld in het eerste lid, op het verzoek van genoemde indiener ook een voorlopige voorziening worden getroffen.
1.2
Het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen (Vluchtelingenverdrag), aangepast bij het Protocol van New York, geeft in artikel 1A, aanhef en ten tweede, de volgende definitie van vluchteling: ‘Elke persoon die uit gegronde vrees voor vervolging wegens zijn ras, godsdienst, nationaliteit, het behoren tot een bepaalde sociale groep of zijn politieke overtuiging, zich bevindt buiten het land waarvan hij de nationaliteit bezit, en die de bescherming van dat land niet kan of, uit hoofde van bovenbedoelde vrees, niet wil inroepen, of die, indien hij geen nationaliteit bezit en ten gevolge van bovenbedoelde gebeurtenissen verblijft buiten het land waar hij vroeger zijn gewone verblijfplaats had, daarheen niet kan of, uit hoofde van bovenbedoelde vrees, niet wil terugkeren’.
1.3
Ingevolge artikel 33, eerste lid, van het Vluchtelingenverdrag zal geen der Verdragsluitende Staten, op welke wijze ook, een vluchteling uitzetten of terugleiden naar de grenzen van een grondgebied waar zijn leven of vrijheid bedreigd zou worden op grond van zijn ras, godsdienst, nationaliteit, het behoren tot een bepaalde sociale groep of zijn politieke overtuiging.
1.4
Ingevolge artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) mag niemand worden onderworpen aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen.
Feiten
2.1
Verzoeker was sinds 2012 werkzaam bij de Universidad Nacional Experimental de la Seguridad (UNES) te Venezuela, laatstelijk als chef van de afdeling financiële administratie. De UNES is een staatsuniversiteit die onder meer opleidingen verzorgt voor de Venezolaanse politie.
2.2
Verzoeker is op 10 juni 2017 Aruba als toerist binnengekomen met een toegestane verblijfsduur van 30 dagen.
2.3
Op 5 april 2018 heeft verzoeker een asielaanvraag ingediend. Naar aanleiding daarvan is verzoeker gehoord op 12 april 2018. Daarna kon verweerder geen contact meer krijgen met verzoeker.
2.4
Nadat verzoeker in bewaring was gesteld door de Guarda nos Costa heeft hij op 28 september 2019 een nieuw asielverzoek ingediend. Naar aanleiding daarvan is verzoeker op 9 en 15 oktober 2019 gehoord.
2.5
In de bestreden beschikking heeft verweerder het asielverzoek afgewezen. Het indienen van een bezwaarschrift heeft geen schorsende werking.
Relaas verzoeker
3. Blijkens de bestreden beschikking heeft verzoeker tijdens het verhoor het volgende verklaard:
“U beroept zich in uw verzoek op het feit dat sub-inspecteurs van de “Cuerpo de Investigaciones Cientificas, Penales y Criminalistas” (CICPC), u en uw naaste familieleden hadden bedreigd, vervolgd en een aanslag op uw huis hadden gedaan. U verklaart dat ze dit hebben gedaan omdat u niet aan hun eisen zou voldoen, namelijk door uw werkzaamheden aan de [UNES] was u degene die studieresultaten in het systeem invoerde, daardoor vereisten ze dat u hun onvoldoende studieresultaten veranderde in hun voordeel. Zodra u weigerde, begonnen volgens u de problemen.
(…)
Volgens uw verklaringen was het motief van de sub-inspecteurs om u te belagen, louter promotie maken. Ze stonden op het punt om de volgende stap in hun carriѐre te maken en waren afhankelijk van hun examenresultaten, echter waren ze voor hun examens gezakt wat hun carriѐre ambities belemmerde.”
Ter zitting heeft verzoeker desgevraagd zelf bevestigd dat uitsluitend dit conflict met de agenten hem doet vrezen voor vervolging.
Bestreden beschikking
4. Verweerder heeft het asielverzoek van verzoeker afgewezen omdat niet aannemelijk is geworden dat verzoeker gegronde vrees voor vervolging heeft. Verzoeker voldoet niet aan de beoordelingselementen van het vluchtelingenverdrag. In dat verband heeft verweerder onder meer overwogen dat de gestelde belagers weliswaar overheidsfunctionarissen zijn, maar dat hun negatieve aandacht voor verzoeker niet is ingegeven vanuit die overheidsfunctie, maar louter uit persoonlijk gewin. Verder is ook niet gebleken bij terugkeer dat verzoeker risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen zoals voorgeschreven door het EVRM. Er bestaat geen belemmering tot mogelijke terugkeer naar zijn land van herkomst.
Beoordeling
5.1
Voor zover de toetsing aan het in artikel 54 van de Lar neergelegde criterium meebrengt dat een beoordeling van het geschil in de hoofdzaak wordt gegeven, heeft het oordeel van het gerecht een voorlopig karakter en is dat niet bindend in de bodemprocedure.
5.2
In geschil is of verzoeker gegronde vrees voor vervolging heeft in zijn land van herkomst danwel bij terugkeer een reëel risico loopt in een situatie strijdig met artikel 3 EVRM te komen.
5.3
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft geconcludeerd dat niet is gebleken dat verzoeker na terugkeer vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag zal behoeven te vrezen. Dat verzoeker een conflict over het aanpassen van studiecijfers had met enige studenten die een opleiding volgden aan de universiteit waar verzoeker werkzaam was, kan niet gezien worden als vervolging door de overheid. Het enkele feit dat de desbetreffende studenten als agenten werkzaam waren voor de Venezolaanse overheid, is daartoe onvoldoende.
5.4
Verder is geenszins gebleken dat verzoeker na terugkeer onderworpen zal worden aan een behandeling als bedoeld in artikel 3 van het EVRM.
5.5
Gezien het voorgaande komt de voorzieningenrechter, voorlopig oordelend, tot de conclusie dat het bezwaar gericht tegen de bestreden beschikking, geen redelijke kans van slagen heeft. Het verzoek wordt afgewezen.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.J.H. van Suilen, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 februari 2020 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.