ECLI:NL:OGEAA:2020:424

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
28 oktober 2020
Publicatiedatum
29 oktober 2020
Zaaknummer
AUA202002127
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.K. Engelbrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening in asielaanvraag afgewezen

In deze zaak heeft de Minister van Justitie, Veiligheid en Integratie een asielaanvraag van een Venezolaanse verzoeker afgewezen. De verzoeker, die op 21 juni 2018 Aruba binnenkwam, diende op 12 juni 2020 een asielverzoek in, nadat hij eerder was aangehouden en in vreemdelingenbewaring was gesteld. De afwijzing van de asielaanvraag vond plaats op 30 juni 2020, waarbij de verweerder oordeelde dat de verzoeker niet aannemelijk had gemaakt dat hij voldeed aan de criteria van het Vluchtelingenverdrag. De verzoeker stelde dat hij vreesde voor vervolging door de Venezolaanse overheid vanwege zijn politieke overtuigingen en deelname aan protesten. Hij voerde aan dat hij en zijn familie bedreigd werden en dat hij als 'fascista' en 'traidor' werd bestempeld.

De verzoeker maakte bezwaar tegen de afwijzing en vroeg om een voorlopige voorziening, zodat hij het bezwaar in Aruba kon afwachten. De voorzieningenrechter oordeelde dat de verzoeker niet aannemelijk had gemaakt dat hij gegronde vrees voor vervolging had. De rechter concludeerde dat de verzoeker zijn land vrijwillig had verlaten en dat er geen acute noodzaak voor bescherming bestond. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat er geen nieuwe feiten waren die de afwijzing van de asielaanvraag in twijfel trokken.

De rechter benadrukte dat de algemene situatie in Venezuela niet voldoende was om de verzoeker als vluchteling aan te merken en dat hij niet had aangetoond dat hij na terugkeer in Venezuela een reëel risico op vervolging of onmenselijke behandeling zou lopen. De beslissing werd genomen op 28 oktober 2020, waarbij de rechter geen proceskostenveroordeling oplegde.

Uitspraak

Uitspraak van 28 oktober 2020
Lar nr. AUA202002127

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het verzoek in de zin van artikel 54 van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Verzoeker],

verblijvend in Aruba,
VERZOEKER,
gemachtigde: drs. M.L. Hassell,
gericht tegen:

de Minister van Justitie, Veiligheid en Integratie,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mw. J. Harewood (DIMAS).

PROCESVERLOOP

Bij beschikking van 30 juni 2020 (hierna: de bestreden beschikking) heeft verweerder de asielaanvraag van verzoeker van 12 juni 2020, afgewezen.
Hiertegen heeft verzoeker bezwaar bij verweerder gemaakt, door het verzenden via aangetekende post (op 7 augustus 2020) van een bezwaarschrift d.d. 22 juli 2020, dat op 14 augustus 2020 door verweerder is ontvangen.
Tevens heeft verzoeker zich op 1 september 2020 tot het gerecht gewend met het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 23 september 2020, alwaar zijn verschenen verzoeker bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd, en verweerder bij zijn gemachtigde voornoemd.
Verweerder heeft op 28 september 2020 nadere stukken ingediend.
Verzoeker heeft geen gebruik gemaakt van de hem geboden gelegenheid zich bij akte uit te laten op die stukken.
De uitspraak is vervolgens bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

De ontvankelijkheid

1.1
Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de Lar, kan, indien krachtens deze landsverordening een bezwaar- of beroepschrift aanhangig is, de indiener daarvan aan het gerecht verzoeken om de bestreden beschikking onderscheidenlijk beslissing op het bezwaarschrift te schorsen op grond, dat de uitvoering daarvan voor betrokkene een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang.
1.2
Ingevolge het tweede lid van genoemd artikel kan ter voorkoming van nadeel als bedoeld in het eerste lid, op het verzoek van genoemde indiener ook een voorlopige voorziening worden getroffen.
1.3
In dit geval is de bestreden beschikking van 30 juni 2020. De bezwaartermijn is op 1 juli 2020 aangevangen en op 11 augustus 2020 geëindigd. Het bezwaarschrift, verzonden via aangetekende brief, is op 14 augustus 2020 bij de Dimas in ontvangst genomen. Gelet hierop bestaat er een aanmerkelijke kans dat het bezwaar niet-ontvankelijk zal worden verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn.
Het geschil
2. Alleen voor het geval verweerder zal oordelen dat de termijnoverschrijding verschoonbaar dient te worden geacht en verzoeker ontvankelijk is in zijn bezwaar, overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
Voor het schorsen van de bestreden beschikking en het treffen van een voorlopige voorzieningen is aanleiding indien een aanmerkelijke kans bestaat dat de bestreden beschikking in bezwaar geen stand zal houden. Bij de beoordeling neemt de voorzieningenrechter het volgende in aanmerking.
Het wettelijk kader
3.1
Het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen (Vluchtelingenverdrag), aangepast bij het Protocol van New York, geeft in artikel 1A, aanhef en ten tweede, de volgende definitie van vluchteling: ‘Elke persoon die uit gegronde vrees voor vervolging wegens zijn ras, godsdienst, nationaliteit, het behoren tot een bepaalde sociale groep of zijn politieke overtuiging, zich bevindt buiten het land waarvan hij de nationaliteit bezit, en die de bescherming van dat land niet kan of, uit hoofde van bovenbedoelde vrees, niet wil inroepen, of die, indien hij geen nationaliteit bezit en ten gevolge van bovenbedoelde gebeurtenissen verblijft buiten het land waar hij vroeger zijn gewone verblijfplaats had, daarheen niet kan of, uit hoofde van bovenbedoelde vrees, niet wil terugkeren’.
3.2
Ingevolge artikel 33, eerste lid, van het Vluchtelingenverdrag zal geen der Verdragsluitende Staten, op welke wijze ook, een vluchteling uitzetten of terugleiden naar de grenzen van een grondgebied waar zijn leven of vrijheid bedreigd zou worden op grond van zijn ras, godsdienst, nationaliteit, het behoren tot een bepaalde sociale groep of zijn politieke overtuiging.
3.3
Ingevolge artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) mag niemand worden onderworpen aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen.
De feiten
4.1
Verzoeker, geboren op 21 juni 1979 in Venezuela en van Venezolaanse nationaliteit, is op 21 juni 2018 Aruba als toerist binnengekomen met een toegestane verblijfsduur van twee dagen.
4.2
Tijdens een verkeerscontrole op 17 april 2020 is verzoeker aangehouden. Vervolgens is verzoeker op 20 april 2020 aangehouden wegens het vermoeden van het plegen van andere strafbare feiten en in voorlopige hechtenis gesteld.
4.3
Op 16 mei 2020 is verzoeker aan het Bureau Vreemdelingenzaken overgedragen, ter controle van zijn verblijfsstatus.
4.4
Bij bevelschriften van 16 mei 2020 heeft verweerder de uitzetting van verzoeker bevolen, alsmede de inbewaringstelling ter verzekering van de uitzetting. Tegen het uitzettingsbevel heeft verzoeker bezwaar gemaakt.
4.5
Verzoeker heeft op 12 juni 2020 een asielverzoek ingediend. Aan dat verzoek heeft hij ten grondslag gelegd dat hij zich bedreigd voelt door de huidige regering en dat hij verplicht werd mee te doen met Bolivariaanse groepen die optochten en protestacties organiseerden, waaraan hij weigerde mee te doen. Hij is daardoor als “
fascista” en “
traidor” bestempeld, en hij en zijn familie werden bedreigd met opsluiting en bestraffing.
4.6
Op 17 juni 2020 is verzoeker geïnterviewd door de daartoe bevoegde ambtenaren. Tijdens dat interview heeft hij - samengevat - het volgende gezegd:
- hij was van 2007 tot 2017 werkzaam als docent lichamelijke opvoeding/sportleraar op een middelbare school;
- hij is begin 2018 gestopt met werken omdat zijn loon ontoereikend was om in zijn basisbehoeftes te voorzien, en hij werd lastig gevallen (“
acosa”) door de coördinator van de school om mee te doen met politieke bijeenkomsten en vergaderingen;
- hij ontvangt nog steeds loon;
- hij woonde bij zijn ouders. Hij heeft twee dochters met zijn vriendin. Zij wonen in hetzelfde dorp;
- hij is in juni 2018 uit Venezuela vertrokken omdat hij zijn familie niet kon onderhouden met zijn loon en omdat de overheid hem waarschuwingen gaf en hem dwong om mee te doen aan politieke vergaderingen en evenementen, aan optochten, en om zich in het rood te kleden, hetgeen hij weigerde;
- de schoolleiding (“
nuestro jefe”) gaf aan dat de bijeenkomsten niet verplicht waren, maar verzoeker en zijn collega’s die niet meededen werden uitgemaakt voor “fascistas” en “traidores”;
- hij had telkens problemen met de coördinator van de school omdat hij niet meedeed aan de politieke bijeenkomsten en evenementen. Zo ontstond een arbeidsconflict;
- hij vreest dat hij bij terugkeer zal worden gevangen gehouden of op straat zal worden gedood, door voor hem onbekenden;
- hij heeft geen schade en of pijn geleden in Venezuela, noch is hij aldaar mishandeld;
- hij had een arbeidsconflict en de muur van zijn woning werd beklad met graffiti, maar dat heeft hij niet persoonlijk opgevat (“
yo no lo tomaba para mi”);
- hij heeft nooit bescherming van/bij de Venezolaanse autoriteiten verzocht, omdat de wetten aldaar gecorrumpeerd zijn en de autoriteiten alleen diegenen beschermen van hun politieke partij. Hij is aangemerkt als tegenstander (“
opositor”);
- hij heeft niet direct bij aankomst in Aruba, op 21 juni 2018, asiel aangevraagd omdat hij bang was dat zijn verzoek zou worden afgewezen en hij zou worden uitgezet.
4.7
Bij beschikking van 30 juni 2020 heeft verweerder het asielverzoek afgewezen, met als motivering dat verzoeker niet ten genoegen van het Land aannemelijk heeft kunnen maken dat hij voldoet aan de beoordelingselementen van het vluchtelingenverdrag, en dat bij ambtshalve toetsing niet is gebleken c.q. aannemelijk is gemaakt dat verzoeker bij een eventuele terugkeer risico loopt. In de bestreden beschikking staat – voor zover hier van belang – het volgende:
“ (…) niet aannemelijk gemaakt dat zijdens de lokale, evenmin centrale overheid enige daad van vervolging heeft plaatsgevonden c.q. de intentie daartoe aannemelijk hebben gemaakt. Derhalve wordt geconcludeerd dat er geen actor van vervolging is. (…) derhalve heeft u niet aannemelijk gemaakt dat u te vrezen heeft voor deze actor.
(…) Naar voornoemd verklaring is aannemelijk gemaakt dat u door de algemene situatie uw land van herkomst heeft verlaten, derhalve heeft u niet aannemelijk gemaakt dat u op dit moment te vrezen heeft bij terugkeer naar uw land van herkomst. (…)
Ook wordt overwogen dat voordat u Aruba op 21 juni 2018 binnenkwam, u in de periode van 22 juni 2017 tot en met 22 september 2017 in Aruba was, eveneens vanaf 21 juni 2018 u Aruba binnenkwam zonder asiel te hebben aangevraagd. Pas op 12 juni 2020 tijdens uw vreemdelingenbewaring heeft u asiel verzocht. Hieruit volgt dat er bij u geen acute noodzaak bestond voor bescherming. (…)
U heeft uw land van herkomst vrijwillig verlaten en heeft daarbij via een legale uitreis uw land verlaten. Bij uw legale uitreis is uw vertrek door justitiële, noch veiligheidskorpsen niet verhinderd, u bent niet gesignaleerd voor een vertrekbelemmering c.q. opgehouden zodat ook niet aannemelijk is dat u daadwerkelijk gesignaleerd staat. (…)
Uit uw verklaringen tijdens het gehoor blijkt eveneens dat u een beroep doet op de algemene situatie in Venezuela. Een beroep op de algemene situatie is onvoldoende om u als individu aan te merken als vluchteling. (…)
Uit het bovenstaande staat vast dat uw gemeende “vrees voor vervolging” niet gegrond is. (…)
Uit uw verklaringen en/of overige bewijsmiddelen blijkt niet dat u geen interne realocatiemogelijkheden heeft zodat u niet met succes een beroep kunt doen op geen beschermingsmogelijkheden in eigen land. (…)
Op grond van de gezamenlijke lezing [van] bovenstaande onderdelen kunt u niet worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Verdrag van Geneve betreffende de status van vluchteling (…).”
4.8
Hiertegen heeft verzoeker op 22 juli 2020 bij verweerder bezwaar gemaakt.
De standpunten van partijen
5.1
Verzoeker stelt te vrezen voor vervolging door de overheid omdat hij niet meedeed met de groepen die aan de regering behoren. Toen hij in 2018 Venezuela had verlaten, is op de muren van zijn huis waar zijn familie nog woont, onder andere geschreven dat hij een verrader (
traidor) was. Verweerder heeft bij de beoordeling van het asielverzoek ten onrechte het beeldend materiaal hierover niet betrokken en ten onrechte verzoeker niet als landverrader aangemerkt. Ook stelt verzoeker dat zijn familie wordt bedreigd, nu hij in het buitenland woont. Het onderhavige verzoek strekt tot schorsing van de bestreden beschikking en om te bepalen dat verzoeker het daartegen gemaakte bezwaar in Aruba mag afwachten.
5.2
Verweerder heeft zich – samengevat – op het standpunt gesteld dat de asielaanvraag op goede gronden is afgewezen, en dat er geen aanleiding bestaat om de bestreden beschikking te schorsen, nu verzoeker in zijn verzoekschrift geen nieuwe feiten en omstandigheden heeft aangevoerd waaruit geconcludeerd zou moeten worden dat de bestreden beschikking in bezwaar geen stand zal houden.
De beoordeling
6.1
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft geconcludeerd dat niet is gebleken dat verzoeker gegronde vrees voor vervolging heeft in zijn land van herkomst. Daarbij heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat uit hetgeen verzoeker heeft verklaard is gebleken dat sprake was van een arbeidsconflict (maar dat hij desondanks nog steeds loon ontvangt), en niet van een vervolging door of namens de Venezolaanse autoriteiten. Voorts heeft verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter terecht geconcludeerd dat verzoeker Venezuela heeft verlaten vanwege de algemene slechte situatie aldaar, maar dat dit onvoldoende is om hem aan te merken als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Daarbij heeft verweerder mogen laten meewegen dat verzoeker heeft nagelaten zich tot de autoriteiten in zijn land van herkomst te wenden voor bescherming, hetgeen wel van hem verwacht mag worden, dat hij ongehinderd en op legale wijze Venezuela heeft kunnen verlaten, dat hij zich vrij kon bewegen in Venezuela, en dat hij eerst na twee jaar na zijn aankomst in Aruba en pas nadat tegen hem een uitzettingsbevel is uitgevaardigd asiel heeft aangevraagd.
6.2
Gelet op het voorgaande is het niet aannemelijk geworden dat verzoeker na terugkeer vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag zal behoeven te vrezen.
6.3
Evenmin is aannemelijk geworden dat verzoeker na terugkeer onderworpen zal worden aan een behandeling als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. Verweerder heeft zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat de algemene veiligheidssituatie in Venezuela zo slecht is dat hij reeds om die reden niet naar zijn land van herkomst kan terugkeren. Hoewel de veiligheidssituatie in Venezuela zorgelijk is, is er geen sprake van een situatie waarbij een burger louter door zijn aanwezigheid daar een reëel risico loopt op een behandeling als bedoeld in artikel 3 EVRM.
6.4
Gezien het voorgaande is er geen grond voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek wordt afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven door mr. N.K. Engelbrecht, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 oktober 2020 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.