ECLI:NL:OGEAA:2020:422

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
12 oktober 2020
Publicatiedatum
29 oktober 2020
Zaaknummer
AUA202002174
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van asielverzoek en verzoek om voorlopige voorziening op grond van de Landsverordening administratieve rechtspraak

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 12 oktober 2020 uitspraak gedaan op een verzoek van een Venezolaanse nationaliteit, die een asielverzoek had ingediend. De verzoeker had eerder op 21 maart 2020 een afwijzing van zijn asielverzoek ontvangen en maakte bezwaar tegen deze beslissing. Op 4 augustus 2020 stelde hij beroep in en diende op 7 september 2020 een verzoekschrift in op basis van artikel 54 van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar). Tijdens de zitting op 28 september 2020 was de verzoeker aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de verweerder vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de verweerder op goede gronden had geconcludeerd dat de verzoeker geen gegronde vrees voor vervolging had in zijn land van herkomst. De verzoeker had niet aangetoond dat hij zich tot de autoriteiten had gewend voor bescherming, wat wel van hem verwacht mocht worden. Bovendien had hij na de incidenten in Venezuela nog enige tijd in dat land verbleven en had hij legaal het land kunnen verlaten. De rechter concludeerde dat de verzoeker niet aannemelijk had gemaakt dat hij na terugkeer naar Venezuela vervolging zou vrezen of dat hij onderworpen zou worden aan onmenselijke behandelingen, zoals bedoeld in artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).

Uiteindelijk werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, en de voorzieningenrechter verklaarde dat er geen grond was voor het treffen van een dergelijke voorziening. De uitspraak werd gedaan door mr. A.J.H. van Suilen en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

Uitspraak van 12 oktober 2020
Lar nr. AUA202002174

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het verzoek in de zin van artikel 54 van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Verzoeker],

van Venezolaanse nationaliteit,
VERZOEKER,
gemachtigde: ing. A. Stephens,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN JUSTITIE, VEILIGHEID EN INTEGRATIE,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: J.M. Harewood (DIMAS).

PROCESVERLOOP

Bij beschikking van 21 maart 2020 (bestreden beschikking), heeft verweerder het asielverzoek van verzoeker afgewezen.
Tegen deze beschikking heeft verzoeker op 28 maart 2020 bezwaar gemaakt.
Tegen het uitblijven van een beslissing op zijn bezwaar heeft verzoeker op 4 augustus 2020 beroep ingesteld.
Op 7 september 2020 heeft verzoeker bij dit gerecht een verzoekschrift ex artikel 54 van de Lar ingediend.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 28 september 2020. Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij zijn gemachtigde.
Uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

Wettelijk kader

1.1
Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de Lar, kan, indien krachtens deze landsverordening een bezwaar- of beroepschrift aanhangig is, de indiener daarvan aan het gerecht verzoeken om de bestreden beschikking onderscheidenlijk beslissing op het bezwaarschrift te schorsen op grond, dat de uitvoering daarvan voor betrokkene een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang.
Ingevolge het tweede lid van genoemd artikel kan ter voorkoming van nadeel als bedoeld in het eerste lid, op het verzoek van genoemde indiener ook een voorlopige voorziening worden getroffen.
1.2
Het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen (Vluchtelingenverdrag), aangepast bij het Protocol van New York, geeft in artikel 1A, aanhef en ten tweede, de volgende definitie van vluchteling: ‘Elke persoon die uit gegronde vrees voor vervolging wegens zijn ras, godsdienst, nationaliteit, het behoren tot een bepaalde sociale groep of zijn politieke overtuiging, zich bevindt buiten het land waarvan hij de nationaliteit bezit, en die de bescherming van dat land niet kan of, uit hoofde van bovenbedoelde vrees, niet wil inroepen, of die, indien hij geen nationaliteit bezit en ten gevolge van bovenbedoelde gebeurtenissen verblijft buiten het land waar hij vroeger zijn gewone verblijfplaats had, daarheen niet kan of, uit hoofde van bovenbedoelde vrees, niet wil terugkeren’.
1.3
Ingevolge artikel 33, eerste lid, van het Vluchtelingenverdrag zal geen der Verdragsluitende Staten, op welke wijze ook, een vluchteling uitzetten of terugleiden naar de grenzen van een grondgebied waar zijn leven of vrijheid bedreigd zou worden op grond van zijn ras, godsdienst, nationaliteit, het behoren tot een bepaalde sociale groep of zijn politieke overtuiging.
1.4
Ingevolge artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) mag niemand worden onderworpen aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen.
Feiten
2.1
Verzoeker is op 12 oktober 2018 Aruba binnengekomen als toerist.
2.2
Nadat verzoeker bij een toezichtactie is aangehouden, heeft verweerder bij bevelschrift van 30 januari 2020 de uitzetting van verzoeker bevolen.
2.3
Op 5 februari 2020 heeft verzoeker een asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft verzoeker op 10 februari 2020 gehoord.
2.4
Bij beschikking van 21 maart 2020, heeft verweerder het asielverzoek van verzoeker afgewezen.
Standpunten van partijen
3.1
Verzoeker stelt te vrezen voor vervolging door de overheid omdat zijn schoonouders lid zijn van de partij “Primero Justicia” waardoor er veel druk op verzoeker en de familie werd uitgeoefend. Ook hebben onbekende misdadigers een voertuig van de schoonmoeder van verzoeker gestolen. Het verzoek strekt tot schorsing van de bestreden beschikking en te bepalen dat verzoeker het daartegen gemaakte bezwaar in Aruba mag afwachten.
3.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat er een tijdelijke uitzettingsbelemmering was omdat verzoeker een asielaanvraag heeft ingediend. Op de aanvraag is reeds in maart 2020 beslist. Verzoeker had tegen het uitzettingsbevel moeten opkomen.
Beoordeling
4.1
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft geconcludeerd dat niet is gebleken dat verzoeker gegronde vrees voor vervolging heeft in zijn land van herkomst. Daarbij heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat de omstandigheid dat zijn schoonvader zou worden afgeperst niet gezien kan worden als vervolging door de overheid.
Verzoeker heeft nagelaten zich naar de autoriteiten te wenden voor bescherming, hetgeen wel van verzoeker verwacht mag worden. Daarbij komt dat verzoeker na deze incidenten nog enige tijd in Venezuela heeft verbleven. Verzoeker heeft ongehinderd en op legale wijze het land kunnen verlaten, hetgeen evenmin er op wijst dat verzoeker in de gerichte negatieve aandacht van de Venezolaanse autoriteiten staat. Verzoeker heeft vervolgens eerst na zestien maanden na zijn aankomst in Aruba asiel aangevraagd, hetgeen nog verder afbreuk doet aan zijn gestelde vrees voor vervolging.
4.2
Gelet op het voorgaande is het niet aannemelijk geworden dat verzoeker na terugkeer vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag zal behoeven te vrezen.
4.3
Evenmin is aannemelijk geworden dat verzoeker na terugkeer onderworpen zal worden aan een behandeling als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. Verweerder heeft zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat de algemene veiligheidssituatie in Venezuela zo slecht is dat hij reeds om die reden niet naar zijn land van herkomst kan terugkeren. Hoewel de veiligheidssituatie in Venezuela zorgelijk is, is er geen sprake van een situatie waarbij een burger louter door zijn aanwezigheid daar een reëel risico loopt op een behandeling als bedoeld in artikel 3 EVRM.
4.4
Gezien het voorgaande is er geen grond voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek wordt afgewezen.

BESLISSING

De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.J.H. van Suilen, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 oktober 2020 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.