ECLI:NL:OGEAA:2020:400
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen afwijzing vergunning tot tijdelijk verblijf en proceskostenvergoeding
In deze zaak heeft appellante, een Colombiaanse nationaliteit hebbende, beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar verzoek om verlening van een vergunning tot tijdelijk verblijf door de Minister van Justitie, Veiligheid en Integratie. De afwijzing vond plaats op 10 juli 2019, waarna appellante op 17 juli 2019 bezwaar heeft gemaakt. Op 30 september 2019 verleende de verweerder alsnog een verblijfsvergunning aan appellante, wat leidde tot een beroep op 25 oktober 2019. De zaak werd behandeld op 29 juni 2020, waarbij appellante werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde drs. M.L. Hassell en de verweerder door mr. N.R. Sneek.
De rechter overwoog dat volgens vaste jurisprudentie een belanghebbende alleen kan opkomen tegen een beschikking als hij door het rechtsmiddel in een gunstiger positie kan geraken. De Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) verplicht het bestuursorgaan niet om proceskosten te vergoeden bij het toekennen van een verblijfsvergunning. Appellante had verzocht om een proceskostenvergoeding voor de rechtskundige bijstand, maar de rechter oordeelde dat het beroep niet-ontvankelijk was, omdat appellante geen belang had bij de gevraagde vergoeding.
Daarnaast werd er een verzoek gedaan om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, maar de rechter verduidelijkte dat deze bevoegdheid alleen geldt in gevallen waarin het beroep tot vernietiging van de bestreden beschikking heeft geleid. De rechter verklaarde het beroep niet-ontvankelijk en gaf instructies voor het indienen van een hoger beroep, inclusief het verschuldigde griffierecht van Afl. 75.