ECLI:NL:OGEAA:2020:400

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
14 september 2020
Publicatiedatum
15 oktober 2020
Zaaknummer
AUA201903704
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing vergunning tot tijdelijk verblijf en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft appellante, een Colombiaanse nationaliteit hebbende, beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar verzoek om verlening van een vergunning tot tijdelijk verblijf door de Minister van Justitie, Veiligheid en Integratie. De afwijzing vond plaats op 10 juli 2019, waarna appellante op 17 juli 2019 bezwaar heeft gemaakt. Op 30 september 2019 verleende de verweerder alsnog een verblijfsvergunning aan appellante, wat leidde tot een beroep op 25 oktober 2019. De zaak werd behandeld op 29 juni 2020, waarbij appellante werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde drs. M.L. Hassell en de verweerder door mr. N.R. Sneek.

De rechter overwoog dat volgens vaste jurisprudentie een belanghebbende alleen kan opkomen tegen een beschikking als hij door het rechtsmiddel in een gunstiger positie kan geraken. De Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) verplicht het bestuursorgaan niet om proceskosten te vergoeden bij het toekennen van een verblijfsvergunning. Appellante had verzocht om een proceskostenvergoeding voor de rechtskundige bijstand, maar de rechter oordeelde dat het beroep niet-ontvankelijk was, omdat appellante geen belang had bij de gevraagde vergoeding.

Daarnaast werd er een verzoek gedaan om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, maar de rechter verduidelijkte dat deze bevoegdheid alleen geldt in gevallen waarin het beroep tot vernietiging van de bestreden beschikking heeft geleid. De rechter verklaarde het beroep niet-ontvankelijk en gaf instructies voor het indienen van een hoger beroep, inclusief het verschuldigde griffierecht van Afl. 75.

Uitspraak

Uitspraak van 14 september 2020
Lar nr. AUA201903704

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[appellante],

verblijvend in Aruba,
APPELLANTE,
gemachtigde: drs. M.L. Hassell,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN JUSTITIE, VEILIGHEID EN INTEGRATIE,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. N.R. Sneek (DIMAS).

PROCESVERLOOP

Bij beschikking van 10 juli 2019 heeft verweerder het verzoek van appellante om verlening van een vergunning tot tijdelijk verblijf afgewezen.
Hiertegen heeft appellante op 17 juli 2019 bezwaar gemaakt.
Op 30 september 2019 heeft verweerder aan appellante een verblijfsvergunning verleend (bestreden beslissing op bezwaar).
Hiertegen heeft appellante op 25 oktober 2019 beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 17 december 2019 een verweerschrift ingediend.
Het gerecht heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 juni 2020. Appellante is verschenen bij haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door de gemachtigde voornoemd.
De uitspraak is bepaald op heden.
OVERWEGINGEN
De feiten
2.1
Appellante heeft de Colombiaanse nationaliteit.
2.2
Aan appellante is een vergunning tot tijdelijk verblijf verleend met een geldigheidsduur van 14 augustus 2017 tot 22 mei 2018.
2.3
Op 26 april 2018 heeft appellante verzocht om aan haar een vergunning te verlenen in het kader van gezinshereniging.
2.4
Bij beschikking van 10 juli 2019 heeft verweerder het onder 2.3 genoemde verzoek afgewezen.
2.5
Bij beschikking van 10 juli 2019 heeft verweerder aan de echtgenoot van appellante een vergunning tot verblijf voor onbepaalde tijd verleend.
2.6
Tegen de onder 2.4 genoemde beschikking heeft appellante op 17 juli 2019 bezwaar ingesteld.
2.7
Bij de bestreden beslissing op bezwaar van 30 september 2019 heeft verweerder aan appellante een verblijfsvergunning verleend.
De standpunten van partijen
2.1
Appellante betoogt dat verweerder haar in bezwaar geen proceskostenvergoeding heeft toegekend in verband met rechtskundige bijstand voor het maken van het bezwaar. Zij heeft hier wel om verzocht, aldus appellante.
2.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat appellante haar verblijfsvergunning heeft gekregen. Het doel van een bezwaarschrift is niet om proceskosten uit te lokken. Een procedure op grond van een onrechtmatige daad dient bij de civiele rechter te worden gevoerd.
De beoordeling
3.3
Volgens vaste jurisprudentie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, kan een belanghebbende bij de ter zake bevoegde rechter slechts opkomen tegen een beschikking, indien hij door het gebruik van het rechtsmiddel in een gunstiger positie kan geraken (vgl. GHvJ 23 mei 2014, ECLI ECLI:NL:OGHACMB:2014:121). De Lar voorziet niet in een verplichting aan het betrokken bestuursorgaan om de kosten die bij een partij in verband met de behandeling van het bezwaar zijn opgekomen, te vergoeden bij het toekennen van een verblijfsvergunning. Ook anderszins bestaat geen zodanige verplichting. Hetgeen appellante met het beroep beoogt - veroordeling van de minister tot vergoeding van de bij hem voor de behandeling van het bezwaar opgekomen kosten - kan daarmee derhalve niet worden bereikt. Dit betekent dat het beroep, wegens het ontbreken van belang daarbij, niet‑ontvankelijk dient te worden verklaard.
Overschrijding redelijke termijn
Appellante heeft ter zitting toegelicht dat dit verzoek ziet op de schade die zij heeft geleden door overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM. Zoals het Gemeenschappelijk Hof van Justitie eerder heeft overwogen (vgl. GHvJ 23 mei 2014, ECLI:NL:OGHACMB: 2014:119) ziet de in artikel 52, tweede lid, Lar aan de rechter toegekende bevoegdheid een vergoeding toe te kennen, naar zijn aard slechts op gevallen waarin het beroep tot vernietiging van de bestreden beschikking heeft geleid. Wel kan een belanghebbende het bestuursorgaan verzoeken een zelfstandig schadebesluit te nemen over de schade door een overschrijding van de redelijke termijn, doch alleen voor zover dat verzoek ziet op het aandeel van het bestuursorgaan in de overschrijding van de redelijke termijn en niet op het aandeel van de bestuursrechter in de overschrijding daarvan.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.J.H. van Suilen, rechter in dit gerecht, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van maandag 14 september 2020 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na dagtekening van deze uitspraak hoger beroep instellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (LAR-zaken).
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij de griffie van dit Gerecht.
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de dag van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is een griffierecht van Afl. 75 verschuldigd.