ECLI:NL:OGEAA:2020:399

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
3 juni 2020
Publicatiedatum
14 oktober 2020
Zaaknummer
AUA202001196
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.K. Engelbrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke uitzettingszaak met betrekking tot illegaal verblijf

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 3 juni 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om schorsing van een uitzettingsbevel. De verzoeker, een Colombiaanse nationaliteit, had bezwaar gemaakt tegen een bevel tot uitzetting dat op 3 mei 2020 was gegeven door de Minister van Justitie, Veiligheid en Integratie. Dit bevel was opgelegd omdat verzoeker sinds 6 mei 2017 zonder geldige verblijfstitel in Aruba verbleef. De verzoeker had eerder een tijdelijke verblijfsvergunning, maar deze was verlopen. Tijdens een verkeerscontrole werd hij aangehouden en overgedragen aan de autoriteiten voor controle van zijn verblijfstatus.

De verzoeker stelde dat de bestreden beschikking niet deugde, omdat hij in augustus 2018 wel degelijk ingeschreven stond in het Bevolkingsregister en dat de vertrektermijn van nul dagen onterecht was, gezien het gesloten luchtruim met Colombia. De voorzieningenrechter oordeelde dat de verzoeker illegaal in Aruba verbleef en dat de Minister bevoegd was om tot uitzetting over te gaan. De rechter concludeerde dat de gebreken in de bestreden beschikking in de bezwaarfase konden worden hersteld en dat er geen sprake was van onevenredig nadeel voor de verzoeker. Het verzoek tot schorsing van het uitzettingsbevel werd afgewezen.

De uitspraak benadrukt het belang van handhaving van de wet- en regelgeving omtrent vreemdelingen en de bevoegdheid van de Minister om uitzettingsbevelen uit te vaardigen. De voorzieningenrechter heeft de belangen van de verzoeker afgewogen tegen de belangen van de staat en heeft geoordeeld dat het belang van de handhaving zwaarder weegt.

Uitspraak

Uitspraak van 3 juni 2020
Lar nr. AUA202001196

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het verzoek in de zin van artikel 54 van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[verzoeker],

van Colombiaanse nationaliteit,
VERZOEKER,
gemachtigde: drs. M.L. Hassell,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN JUSTITIE, VEILIGHEID EN INTEGRATIE,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. M.P. Jansen (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij bevelschrift, gedateerd 3 mei 2020 (bestreden beschikking), heeft verweerder de (onmiddellijke) uitzetting van verzoeker bevolen. Bij die beschikking is tevens een periode van niet toelating aan verzoeker opgelegd van 42 maanden.
Tegen deze beschikking heeft verzoeker op 11 mei 2020 bezwaar gemaakt.
Op 11 mei 2020 heeft verzoeker bij dit gerecht een verzoekschrift als bedoeld in artikel 54 van de Lar ingediend.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 27 mei 2020. Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en verweerder bij zijn gemachtigde.
Uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

Het formele wettelijk kader

1.1
Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de Lar, kan, indien krachtens deze landsverordening een bezwaarschrift aanhangig is, de indiener daarvan aan het gerecht verzoeken om de bestreden beschikking te schorsen op grond, dat de uitvoering daarvan voor betrokkene een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang.
1.2
Voor zover de toetsing aan het in artikel 54 van de Lar neergelegde criterium meebrengt dat een beoordeling van het geschil in de hoofdzaak wordt gegeven, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat niet bindend in de bodemprocedure.
Feiten
2.1
Verzoeker is op 5 april 2017 Aruba binnengekomen met een toeristisch verblijf van dertig dagen.
2.2
Aan verzoeker is op 27 februari 2018 een vergunning tot tijdelijk verblijf met beperkingen (zonder werken) verleend, die geldig was van 14 augustus 2017 tot 14 augustus 2018.
2.3
Op 3 mei 2020 is verzoeker tijdens een verkeerscontrole aangehouden, omdat hij een motorvoertuig bestuurde terwijl hij niet in het bezit was van een geldig rijbewijs. Hierna is verzoeker overgedragen aan de Guarda nos Costa ter controle van zijn verblijfstatus.
2.4
Bij bestreden beschikking van 3 mei 2020 heeft verweerder de uitzetting van verzoeker bevolen. Verweerder schrijft in het bevelschrift onder andere:
“ (…)
6. dat uit onderzoek in het RADEX Piva-Systeem gebleken is dat betrokkene niet ingeschreven staat in de registers. Dit kan ook niet zonder een vergunning;
7. dat volgens het SIRSA-Systeem is gebleken dat niet in het bezit is van een geldige verblijfstitel om in Aruba te verblijven;
(…)
11. dat betrokkene thans zonder een geldige verblijfstitel in Aruba verblijft, sinds 6 mei 2017;
12. dat middels dit bevel de reden in punten 6 en 7 en bepaald wordt, conform artikel 15 lid 2 van de landsverordening Toelating en Uitzetting 2019, betrokkene voornoemd uiterlijk binnen 0-0 dagen uit Aruba is uitgezet”.
De standpunten van partijen
3.1
Verzoeker heeft zich - kort samengevat - op het standpunt gesteld dat de bestreden beschikking een deugdelijke motivering ontbeert nu verzoeker (in augustus 2018) wel degelijk in het Bevolkingsregister stond ingeschreven, dat verweerder ten onrechte de vertrektermijn op nul dagen heeft gesteld nu het luchtruim met Colombia gesloten is, en dat verweerder een niet evenredige terugkeerverbod heeft opgelegd. Verzoeker heeft geconcludeerd dat deze gebreken in de bezwaarfase niet meer kunnen worden hersteld, zodat zijn bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Zijn verzoek strekt tot schorsing van de bestreden beschikking met veroordeling van verweerder tot vergoeding van het betaalde griffierecht.
3.2
Verweerder heeft aan het bevel tot uitzetting onder meer ten grondslag gelegd dat verzoeker sinds 6 mei 2017 niet in het bezit is van een geldige verblijfstitel, dat hij niet staat ingeschreven in de registers, en dat zijn illegale verblijf op Aruba niet behoeft te worden gedoogd. Ter zitting heeft verweerder aangevoerd dat in de bestreden beschikking inderdaad ten onrechte staat vermeld dat verzoeker vanaf mei 2017 geen geldige verblijfstitel heeft, nu hij een verblijfsvergunning had die geldig was tot 14 augustus 2018. Vanaf die datum heeft verzoeker geen geldige verblijfstitel meer, en staat hij niet meer ingeschreven in de registers. Volgens verweerder dient de aan verzoeker opgelegde periode van niet toelating gelet hierop te worden gewijzigd in 30 maanden. Deze fouten kunnen echter in de bezwaarfase nog worden hersteld, aldus verweerder.
Het materiële wettelijk kader
4.1
Ingevolge artikel 2 van de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu) wordt toelating tot verblijf van rechtswege toegekend of bij vergunning verleend.
4.2
Ingevolge artikel 6 van de Ltu wordt, behalve degenen die van rechtswege zijn toegelaten, niemand in Aruba toegelaten zonder een vergunning tot tijdelijk verblijf of tot verblijf. Een vergunning tot tijdelijk verblijf wordt voor een bepaalde termijn afgegeven.
4.3
Ingevolge artikel 12 aanhef en onder sub a, van de Ltu eindigt de toelating tot tijdelijk verblijf door verloop van de tijd waarvoor de vergunning tot tijdelijk verblijf is afgegeven.
4.4
Ingevolge artikel 15, eerste lid, aanhef en onder sub d van de Ltu kunnen uitgezet worden personen die tot tijdelijk verblijf werden toegelaten, wanneer zij in het land worden aangetroffen, nadat de geldigheidsduur van hun tijdelijke verblijfsvergunning is verstreken of nadat de geldigheid van de vergunning door enige andere oorzaak is vervallen.
Ingevolge het tweede lid geschiedt de uitzetting krachtens een met redenen omkleed bevelschrift van de minister, belast met justitiële aangelegenheden, houdende het bevel Aruba binnen een daarbij te bepalen termijn te verlaten. Het bevelschrift vermeldt de periode waarin aan de betrokkene de toelating tot Aruba zal worden geweigerd; deze periode bedraagt ten hoogste acht jaar.
Ingevolge het derde lid wordt bij de bepaling van de in de eerste volzin van het tweede lid genoemde termijn aan betrokkene, indien nodig, voldoende tijd gelaten om orde op zijn zaken te stellen.
Beoordeling
5.1
De voorzieningenrechter stelt vast dat nu verzoeker na het verlopen van de geldigheidsduur van de hem laatstelijk verleende vergunning tot tijdelijk verblijf alhier is aangetroffen, zich de in artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d, van de Ltu genoemde grond voor verwijdering voordoet. Dit betekent dat verweerder bevoegd is verzoeker uit te zetten.
5.2
Ingevolge artikel 15, tweede lid, van de Ltu, dient verweerder de termijn waarbinnen de vreemdeling Aruba dient te verlaten (vertrektermijn) in het uitzettingsbevelschrift te bepalen. Deze bepaling strekt ter bescherming van de vreemdeling.
De voorzieningenrechter overweegt dat verweerder kennelijk beoogt de vertrektermijn op nul dagen te stellen. De wettekst staat dit toe. Alhoewel de tekst van de vertrektermijn onvoldoende duidelijk is geformuleerd, leidt dit op zichzelf niet tot toewijzing van het verzoek nu dit gebrek in de bezwaarfase kan worden hersteld.
5.3
De omstandigheid dat in de bestreden beschikking een verkeerde periode van niet toelating is vermeld, leidt evenmin tot toewijzing van het verzoek nu ook dit gebrek in de bezwaarfase kan worden hersteld.
5.4
De voorzieningenrechter ziet voorts geen grond voor het oordeel dat verweerder in redelijkheid geen gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid tot het geven van een bevel tot uitzetting. Daartoe wordt als volgt overwogen.
Verzoeker verblijft al sinds 15 augustus 2018, dus ruim 20 maanden, illegaal in Aruba. In al die tijd heeft hij geen aanstalten gemaakt om zijn verblijfsstatus te regelen. Het belang van het Land om de wet- en regelgeving met betrekking tot toelating van vreemdelingen strikt te handhaven weegt in dit geval zwaarder dan het belang van verzoeker om zijn illegale verblijf in Aruba voort te zetten.
5.5
Gelet op het voorgaande zal de bestreden beschikking in bezwaar naar het oordeel van de voorzieningenrechter in stand blijven. Van enig onevenredig nadeel voor verzoeker is daarom geen sprake.
5.6
Dit leidt tot de slotsom dat er geen grond bestaat voor schorsing van het bestreden bevelschrift. Het verzoek wordt afgewezen.

BESLISSING

De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven door mr. N.K. Engelbrecht, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 juni 2020 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.