ECLI:NL:OGEAA:2020:392
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Weigering van een verblijfsvergunning op basis van vreemdelingenrecht en het gelijkheidsbeginsel
In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 21 september 2020 uitspraak gedaan in een beroep tegen de weigering van een verblijfsvergunning. De appellant, een Venezolaanse man, had op 29 januari 2019 een aanvraag ingediend voor een vergunning tot tijdelijk verblijf met toestemming om in Aruba te verblijven en te werken. Deze aanvraag werd afgewezen door de Minister van Justitie, Veiligheid en Integratie, die zich baseerde op het feit dat de appellant sinds 25 mei 2017 in Aruba verbleef zonder een geldige verblijfstitel. De appellant had eerder een vergunning tot tijdelijk verblijf gekregen, maar deze was ingetrokken door de sportvereniging die als garantsteller fungeerde.
De appellant maakte bezwaar tegen de afwijzing van zijn aanvraag, maar dit bezwaar werd op 16 augustus 2019 ongegrond verklaard. In zijn beroep voerde de appellant aan dat de bestreden beschikking in strijd was met het gelijkheidsbeginsel, omdat in een vergelijkbaar geval een vergunning was verleend. Het Gerecht oordeelde echter dat de Minister voldoende aannemelijk had gemaakt dat er geen sprake was van gelijke gevallen. Het beleid van de Minister vereist dat een vreemdeling de beslissing op een eerste aanvraag om verlening van een vergunning tot tijdelijk verblijf in het buitenland moet afwachten, wat in dit geval ook van toepassing was.
Het Gerecht concludeerde dat de afgewezen aanvraag als een eerste aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning moest worden beschouwd, en dat de afwijzing op het uitlandigheidsvereiste kon worden gegrond. De rechter verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de beslissing van de Minister. De uitspraak werd gedaan door mr. M. Soffers en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.