In deze zaak gaat het om een ambtenaar bij de Dienst Brandweer die tijdelijk op een andere afdeling is geplaatst na een incident op 15 december 2019, waarbij hij de toegang tot dienstlokalen was ontzegd. De commandant van de Dienst Brandweer heeft op 19 maart 2020 een beschikking afgegeven waarin deze tijdelijke herplaatsing werd aangekondigd, in afwachting van de uitkomst van een disciplinair onderzoek. De ambtenaar, klager in deze procedure, heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, stellende dat de beslissing in strijd is met de beginselen van behoorlijk bestuur en dat er geen reden was voor de tijdelijke herplaatsing. De verweerder, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, heeft aangevoerd dat de tijdelijke herplaatsing noodzakelijk was om herhaling van het incident te voorkomen en dat het disciplinair onderzoek in de afrondingsfase was.
Tijdens de zitting op 15 juni 2020 heeft klager zijn standpunt toegelicht, waarbij hij stelde dat hij niet sliep op het moment van het incident, maar op het toilet was. De rechter heeft de feiten en omstandigheden in overweging genomen en vastgesteld dat de ambtenaar, gezien zijn functie, te allen tijde alert moet zijn en zijn taken naar behoren moet uitvoeren. De rechter oordeelt dat de verweerder in redelijkheid gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om klager tijdelijk andere werkzaamheden op te dragen, en dat het belang van de Dienst Brandweer zwaarder weegt dan het belang van klager om zijn werkzaamheden als centralist uit te voeren. De uitspraak verklaart het bezwaar van klager ongegrond en biedt geen mogelijkheid tot proceskostenveroordeling.