ECLI:NL:OGEAA:2020:35

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
5 februari 2020
Publicatiedatum
13 februari 2020
Zaaknummer
AUA201903566
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet wegens seksuele intimidatie in de werksituatie

In deze zaak, die diende voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, heeft eiser, werkzaam bij Aruba Airport Authority N.V. (AAA), een kort geding aangespannen na zijn ontslag op staande voet. Het ontslag vond plaats op 5 september 2019, naar aanleiding van beschuldigingen van seksuele intimidatie jegens een jonge uitzendkracht. Eiser had op de werkvloer ongepaste opmerkingen gemaakt en de uitzendkracht aangeraakt, wat in strijd was met het zero-tolerance beleid van AAA ten aanzien van seksuele intimidatie. Eiser betwistte de beschuldigingen en vorderde onder andere doorbetaling van zijn loon en toelating tot zijn werk. Het Gerecht oordeelde dat er voldoende gronden waren voor het ontslag op staande voet, gezien de ernst van de beschuldigingen en de kwetsbare positie van de uitzendkracht. Het Gerecht wees de vorderingen van eiser af en veroordeelde hem in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van een veilige werkomgeving en de verantwoordelijkheid van werkgevers om een zero-tolerance beleid te handhaven.

Uitspraak

Vonnis van 5 februari 2020
Behorend bij K.G. nr. AUA201903566
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
[EISER],
wonende in Aruba,
eiser,
hierna ook te noemen: [Eiser],
gemachtigden: de advocaten mrs. H.F. Falconi en A.E.A. Hernandez,
tegen:
de naamloze vennootschap
ARUBA AIRPORT AUTHORITY N.V.,
h.o.d.n.
Aruba Airport Authority,
gevestigd in Aruba,
gedaagde,
hierna ook te noemen: AAA,
gemachtigde: de advocaat mr. M.E.D. Brown.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met producties,
- de nadere beslissing van dit Gerecht dat de mondelinge behandeling van de zaak zal worden gehouden ter terechtzitting van vrijdag 17 januari 2020 om 10:00 uur.
1.2 [
Eiser] is ter terechtzitting verschenen samen met zijn gemachtigden. AAA is verschenen samen met haar gemachtigde, vergezeld door onder meer [naam directeur] (directeur personeelszaken bij AAA). Partijen hebben in twee termijnen het woord gevoerd, beiden mede aan de hand van overgelegde en voorgedragen pleitnota’s beiden voorzien van toegelaten producties, hebben gereageerd of kunnen reageren op elkaars stellingen.
1.3
Vonnis is bepaald op heden.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende bestreden alsmede op grond van overgelegde producties voor zover niet of onvoldoende bestreden staat onder meer het volgende vast tussen partijen.
2.2
Krachtens een daartoe tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst is [eiser] op 10 december 2000 in loondienst getreden van AAA, laatstelijk in de functie van “
Landside Officer - Acting Supervisor” tegen een bruto maandloon van Afl. 6.400,--.
2.3
AAA hanteert al jaren een zero-tolerance beleid ten aanzien van seksuele intimidatie op haar werkvloer. Dat beleid is zeer duidelijk en wordt op verschillende manieren uitgedragen, onder meer door opname daarvan in de voor het personeel van AAA geldende CAO alsmede in de bedrijfsvoorschriften van AAA. Bedoeld ook voor [eiser] kenbare beleid wordt strak door AAA gehandhaafd.
2.4
Het is van algemene bekendheid dat seksuele intimidatie op de werkvloer vaak plaatsvindt jegens personen in een afhankelijke ondergeschikte positie, bijvoorbeeld bij stagiaires, uitzendkrachten en jonge werknemers.
2.5
AAA heeft [eiser] bij schrijven van 5 september 2019 op staande voet ontslagen. Dat schrijven - waarin met ‘
contractor’s employee’wordt bedoeld uitzendkracht [naam uitzendkracht] (hierna: [naam uitzendkracht]) - vermeldt onder meer:

In connection with your suspension with pay pending our investigation regarding a complaint we received on August 22, 2019, you are hereby informed as follows.
As we discussed with you on August 23, 2019 and on September 3, 2019, we have received a report(s) that you would have acted inappropriately and/or would have made inappropriate remarks toward one of our contractor’s employees as well as that you would have touched him on the belly, making him feel very uncomfortable.
As discussed, the incident(s) would have occurred on or around August 14, 2019 in the Landside Supervisor’ office and the so-called breakroom. When we met with you on August 23, 2019 and informed you the name of the contractor’s employee and what had happened according to him, you told us that you remembered the incident(s). More specifically, you admitted that you offered the contractor’s employee to use your locker, and then told him that you had placed condoms in your locker.
According to the contractor’s employee, you then made a statement or would have insinuated that these condoms should be used with you (or similar wording), also stating that the condoms could not leave the breakroom as long as they were not used with you, using words like “condomnan no ta sali di aki den unless bo no usa nan cumi” or similar wording.
When we confronted you with this statement, you admitted that you had pointed out your condoms to him. You also admitted that you told him that they were for your use in the breakroom, but -according to you- you only made a bad joke and you would not have insinuated using the condoms with the contractor’s employee.
(…).
When we spoke to you on September 3, 2019 you partially changed your account, stating that you would not have said that the condoms should be used “with you”, but should be used “in the breakroom”.
During the meeting, we also confronted you with statements that you would have touched the contractor’s employee in the belly-area, which you admitted.
(…).
Your above-mentioned actions, all individually and jointly, are considered a serious breach of your responsibilities and are considered an urgent reason for the immediate termination of your labor agreement effective today, September 5, 2019.
(…).”.
2.6
Bij brief van 10 september 2019 heeft [eiser] de nietigheid van het aan hem gegeven ontslag ingeroepen, onder mededeling aan AAA dat hij bereid is de bedongen werkzaamheden uit te blijven voeren.

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1 [
Eiser] vordert dat het Gerecht bij uitvoerbaar te verklaren vonnis:
a. AAA veroordeelt althans beveelt om [eiser] zijn loon plus emolumenten (door) te betalen vanaf 5 september 2019 totdat de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn beëindigd, achterstallig loon te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente vanaf de dag der opeisbaarheid daarvan tot aan de dag der algehele voldoening;
b. AAA beveelt om [eiser] tot het werk toe te laten, zulks op straffe van een dwangsom van Afl. 500,- voor iedere dag dat AAA dat bevel niet opvolgt;
c. AAA veroordeelt in de proceskosten.
3.2
AAA voert verweer en concludeert dat [eiser] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vorderingen, althans tot afwijzing daarvan, kosten rechtens.
3.3
Voorzover van belang voor de uitspraak worden de stellingen van partijen hierna besproken.

4.DE BEOORDELING

4.1
Er zijn gronden gesteld noch gebleken die meebrengen dat [eiser] niet-ontvankelijk verklaard moet worden in zijn vorderingen. Het ontvankelijkheidsverweer van AAA wordt daarom verworpen.
4.2
Het spoedeisend belang van [eiser] bij zijn vorderingen volgt uit de aard van die vorderingen en de daaraan ten gronde gelegde stellingen.
4.3
De in dit geschil voorshands te beantwoorden vraag is of [eiser] op of omstreeks 14 augustus 2019 al dan niet een dringende reden heeft gegeven aan AAA voor ontslag op staande voet. Dienaangaande wordt het volgende overwogen.
4.4
De werkgever is ingevolge artikel 7A:1615o BW bevoegd de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen indien er sprake is van een dringende reden, die gelijktijdig is medegedeeld aan de werknemer. Als dringende redenen worden ingevolge artikel 7A:1615p lid 1 BW beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de arbeider, die ten gevolge hebben, dat van de werkgever redelijkerwijs niet gevergd kan worden de dienstbetrekking te laten voortduren. Bij de beoordeling of van zodanige dringende reden sprake is, moeten de omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Daarbij behoren in de eerste plaats in de beschouwing te worden betrokken de aard en de ernst van hetgeen de werkgever als dringende reden aanmerkt, en verder onder meer de aard van de dienstbetrekking, de duur daarvan en de wijze waarop de werknemer die dienstbetrekking heeft vervuld, alsmede de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals haar leeftijd en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor haar zou hebben.
4.5 [
Eiser] heeft erkend dat hij op bedoelde datum in de zogeheten breakroom uitzendkracht [naam uitzendkracht] desgevraagd zijn locker heeft aangeboden onder toevoeging van de woorden: “
tin condom si eyden y akiden so nan por wordo usa.”, terwijl AAA onbestreden heeft gesteld dat [eiser] daarbij die condooms heeft laten zien aan [naam uitzendkracht] en voordien ongevraagd met zijn hand of een vinger de buikstreek van [naam uitzendkracht] had aangeraakt.
4.6
Verder heeft AAA onbestreden gesteld dat (1) [naam uitzendkracht] destijds nog geen 3 weken werkte voor AAA en pas 18 jaar oud was, (2) dit zijn eerste baan was, en (3) dat [eiser] overwicht had op [naam uitzendkracht], omdat [eiser] als supervisor direct invloed had op het al dan niet oproepen van [naam uitzendkracht] voor het verrichten van werkzaamheden bij AAA. Aldus was [naam uitzendkracht] zwaar ondergeschikt aan [eiser] en was [naam uitzendkracht] bovendien afhankelijk van [eiser] als het gaat om tewerkstelling bij AAA. Vast staat verder dat [naam uitzendkracht] aanvankelijk geen klacht tegen [eiser] wilde indienen omdat hij bang was dat hij dan zijn baan zou verliezen.
4.7
In het licht van de hiervoor onder 4.6 omschreven vaststaande omstandigheden levert het hiervoor onder 4.5 omschreven gedrag van [eiser] naar het oordeel van het Gerecht reeds een dringende reden op voor ontslag. Dit klemt temeer omdat [eiser] op de hoogte was of behoorde te zijn van het zero-tolerance beleid van AAA met betrekking tot seksuele intimidatie op haar werkvloer en mede in het licht daarvan wist of behoorde [eiser] te weten dat zijn gedrag jegens de zwaar aan hem ondergeschikte en van hem afhankelijke [naam uitzendkracht] volstrekt ontoelaatbaar is. De stelling van [naam uitzendkracht] dat geen sprake was van seksuele intimidatie maar van zijn op de werkvloer van AAA gebruikelijke en alom bekende grappenmakerij kan hem niet baten. Gesteld noch is gebleken immers dat [naam uitzendkracht] op de hoogte was van dergelijke volstrekt misplaatste grappenmakerij. Mede in het licht daarvan mocht [naam uitzendkracht] het gedrag van [naam uitzendkracht] naar het voorshandse oordeel van het Gerecht terecht opvatten, begrijpen of ervaren als seksuele intimidatie van de zijde van zijn superieur [eiser].
4.8
Bij de hiervoor geschetste stand van zaken valt in een bodemprocedure niet met grote mate van zekerheid te verwachten dat de vorderingen van [eiser] zullen worden toegewezen. De thans door [eiser] verzochte voorzieningen zullen daarom worden geweigerd. Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld die een ander oordeel kunnen rechtvaardigen. Met name weegt het langdurige naar zijn eigen zeggen vlekkeloze dienstverband van [eiser] bij AAA niet op tegen het volstrekt ontoelaatbare seksistische gedrag van hem ten opzichte van een kwetsbare aan hem ondergeschikte en van hem afhankelijke jonge uitzendkracht die nog geen drie weken werkzaam was bij AAA.
4.9
Ook afweging van de belangen van partijen maakt al het vorenstaande niet anders, nu het Gerecht geen zwaarwegender belangen ziet aan de zijde van [eiser] bij toewijzing van zijn vorderingen ten opzichte van de belangen van AAA bij afwijzing daarvan. Dit temeer omdat AAA naar het oordeel van het Gerecht ten aanzien van seksuele intimidatie op haar werkvloer een ook voor [eiser] kenbaar zero-tolerance beleid voert, en het zou grote afbreuk doen aan dat beleid als [eiser] naar aanleiding van zijn gedrag ten opzichte van de aan hem ondergeschikte [naam uitzendkracht] anders dan met ontslag zou worden gesanctioneerd, hetgeen in dit geval in redelijkheid niet van AAA kan worden gevergd.
4.10 [
Eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van AAA, tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 1.500,-- aan salaris voor de gemachtigde.

5.DE UITSPRAAK

Het Gerecht, rechtdoende in kort geding:
-wijst af het door [eiser] verzochte;
-veroordeelt [eiser] in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van AAA, tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 1.500,- aan salaris voor de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 5 februari 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.