In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 10 juli 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een vader die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met zijn twaalfjarige dochter. De verdachte, die in Aruba woont en momenteel gedetineerd is, werd beschuldigd van het meermalen plegen van ontuchtige handelingen met zijn dochter, waarbij hij ook seksuele handelingen opnam met zijn telefoon. De zaak kwam ter terechtzitting op 26 juni 2020, waar de verdachte bijgestaan werd door zijn raadsvrouw, mr. C.S. Edwards. De officier van justitie, mr. E.D. Schwengle, eiste een gevangenisstraf van zes jaren, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak.
De tenlastelegging omvatte het plegen van ontuchtige handelingen met een minderjarige, alsook het vervaardigen en in bezit hebben van afbeeldingen van seksuele gedragingen waarbij een minderjarige betrokken was. Het Gerecht oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat het openbaar ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. Na het horen van de getuigen en de verklaringen van de betrokkenen, waaronder de moeder van het slachtoffer en andere familieleden, kwam het Gerecht tot de conclusie dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de ten laste gelegde feiten.
De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaren, waarbij het Gerecht rekening hield met de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer. Het Gerecht benadrukte dat de verdachte zijn dochter ernstig had beschadigd en dat dergelijke delicten een ernstige inbreuk maken op de rechtsorde. De op te leggen straf was gegrond op de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht van Aruba, en het Gerecht verklaarde dat er geen feiten of omstandigheden waren die de strafbaarheid van de verdachte uitsloten.