ECLI:NL:OGEAA:2020:310

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
8 juli 2020
Publicatiedatum
3 augustus 2020
Zaaknummer
AUA202001225
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • N.K. Engelbrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een kort geding inzake wijziging van het ouderlijk gezag en hoofdverblijfplaats van een minderjarige

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 8 juli 2020 uitspraak gedaan in een kort geding dat was aangespannen door de vader van een minderjarige. De vader vorderde dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige voorlopig bij hem zou zijn, totdat in de bodemprocedure een definitieve beslissing zou zijn genomen over het ouderlijk gezag en de hoofdverblijfplaats. De moeder van de minderjarige was niet verschenen op de zitting, waardoor verstek tegen haar werd verleend.

De minderjarige, geboren in 2011, is erkend door de vader en staat onder het gezag van de moeder. De moeder was op het moment van de procedure naar Ecuador gereisd en had de minderjarige achtergelaten bij de (stief)grootvader. De vader voerde aan dat de situatie niet in het belang van de minderjarige was, omdat zij bij de grootouders geen adequate verzorging zou ontvangen. De vader stelde dat de minderjarige hem had laten weten bij hem in Nederland te willen wonen en dat hij in staat was voor haar te zorgen.

De voorzieningenrechter overwoog dat het verzoek van de vader niet kon worden toegewezen, omdat er geen spoedeisend belang was aangetoond en er geen gedegen onderzoek was verricht naar de situatie van de minderjarige. De rechter benadrukte het belang van een rustige omgeving voor de ontwikkeling van minderjarige kinderen en dat een wijziging van verblijfplaats niet lichtvaardig moet worden genomen. Uiteindelijk werden de vorderingen van de vader afgewezen en werden de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

Vonnis in kort geding van 8 juli 2020
Behorend bij AUA202001225
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
[Eiser],
wonende in Nederland, voor deze zaak domicilie kiezend in Aruba op het kantoor van de gemachtigde,
eiser, hierna ook te noemen: de vader,
gemachtigde: de advocaat mr. G. de Hoogd,
tegen:
[Gedaagde],
wonende in Aruba, te [adress],
gedaagde, hierna ook te noemen: de moeder,
niet verschenen.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[naam minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2011 in Aruba,
de minderjarige.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties, ingediend op 18 mei 2020;
- de mondelinge behandeling ter zitting van 26 juni 2020, waarbij de vader bij zijn gemachtigde voornoemd is verschenen.
Ter zitting waren ook aanwezig de heer R. Paesch (hierna: de (stief)grootvader m/z), en de raadsonderzoeker van de Voogdijraad, de heer M. Loopstok.
1.2
Hoewel deugdelijk opgeroepen is de moeder niet ter zitting verschenen. Tegen haar is daarom verstek verleend.
1.3
Vonnis is bepaald op heden.

2.DE FEITEN

2.1
De minderjarige voornoemd is geboren uit de affectieve relatie tussen de vader en de moeder. Zij is op 27 december 2010 door de vader erkend. De moeder oefent van rechtswege het gezag over de minderjarige alleen uit.
2.2
De moeder is op 10 maart 2020 naar Ecuador gereisd en is nog niet teruggekeerd.
2.3
De vader heeft op 14 mei 2020 een verzoek ingediend tot wijziging van het ouderlijk gezag en de gewone verblijfplaats van de minderjarige.

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1
De vader vordert in kort geding bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad dat het gerecht:
a. bepaalt dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige voorlopig bij de vader zal zijn, totdat in de bodemprocedure bij in kracht van gewijsde gegane beschikking is beslist met betrekking tot het over haar uit te oefenen ouderlijk gezag en de hoofdverblijfplaats;
b. de vader machtiging verleent om ter uitvoering van de beschikking desnoods de hulp in te kunnen roepen van de sterke arm;
c. de moeder veroordeelt in de kosten van het geding.
3.2
De vader heeft daartoe - kort samengevat - aangevoerd dat er sprake is van wijziging van omstandigheden, namelijk dat de moeder naar Ecuador is vetrokken zonder opgave van redenen met achterlating van de minderjarige bij de (stief)grootvader, bij wie de minderjarige geen adequate verzorging ontvangt. Deze situatie is niet in het belang van de minderjarige, aldus de vader. Volgens de vader heeft de minderjarige hem te kennen gegeven dat zij bij hem in Nederland wil gaan wonen. Hij is bereid en capabel om voor de minderjarige te zorgen en haar onderdak te bieden.
3.3
De moeder heeft geen verweer gevoerd.

4.DE BEOORDELING

4.1
Het verzoek van de vader houdt in, dat de 9-jarige minderjarige hangende de bodemprocedure naar Nederland verhuist. De raadsonderzoeker heeft ter zitting geadviseerd het verzoek af te wijzen, omdat het nogal drastisch is om het hoofdverblijf van een minderjarige te wijzigen zonder dat gedegen onderzoek is verricht. Namens de vader heeft de gemachtigde ter zitting aangegeven dat de vader begrijpt en ermee instemt dat de Voogdijraad onderzoek doet.
4.2
De (stief)grootvader m/z heeft ter zitting te kennen gegeven dat de minderjarige bij hem en zijn echtgenote, de grootmoeder aan moederszijde, verblijft zolang de moeder in Ecuador is. De moeder is in maart 2020 naar Ecuador gegaan omdat haar echtgenoot aldaar een medische behandeling moest ondergaan. Zij zou na tien dagen terugkomen, maar omdat de grenzen in verband met het coronavirus vanaf 17 maart 2020 zijn gesloten, is zij nog in Ecuador. Zij heeft nu een ticket voor begin juli. Aldus de (stief)grootvader.
4.3
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
4.3.1
Het treffen van definitieve voorzieningen is niet aan de voorzieningenrechter overgelaten. Indien er sprake is van een spoedeisend belang kan de voorzieningenrechter een voorlopige maatregel treffen. De aard van de procedure verzet zich er tegen dat in kort geding getuigen worden gehoord of een deskundigenonderzoek, zoals een onderzoek door de Voogdijraad, wordt gelast.
4.3.2
Aan een wijziging van de feitelijke verblijfplaats van de minderjarige dient een gedegen onderzoek vooraf te gaan. Voor minderjarige kinderen is het immers van groot belang dat zij in een rustige omgeving kunnen opgroeien en dat er slechts na gedegen overleg of onderzoek wijziging in hun dagelijks leven wordt aangebracht.
Dit klemt te meer, wanneer sprake is van een verhuizing van een 9-jarige minderjarige, die haar hele leven bij haar moeder (en stiefvader) in Aruba heeft gewoond, naar Nederland, waar zij nooit heeft gewoond, en wanneer niet is gebleken dat er enig acuut gevaar is voor de minderjarige met betrekking tot haar verblijf bij de moeder. Dat de minderjarige niet adequaat wordt verzorgd, is ter zitting door de aanwezige (stief)grootvader bestreden en is overigens niet gebleken. De door de vader aangevoerde omstandigheid dat de minderjarige nu (tijdelijk) bij haar grootouders verblijft omdat haar moeder in het buitenland is en vanwege de maatregelen in verband met het Coronavirus, nog niet is teruggekomen, is onvoldoende om aan te nemen dat de minderjarige niet adequaat wordt verzorgd. Dat de minderjarige tegen de vader (of diens gemachtigde) zou hebben gezegd dat zij bij hem wil gaan wonen, legt in deze weinig gewicht in de schaal.
4.3.3
Gelet op het bovenstaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat de onderhavige procedure zich niet leent voor de vordering van de vader. Dit nog daargelaten dat van spoedeisend belang bij de vordering ook niet is gebleken. De vorderingen zullen dan ook worden afgewezen.
4.4
De voorzieningenrechter ziet in de aard van de procedure en de relatie tussen partijen aanleiding om de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.DE UITSPRAAK

De voorzieningenrechter
wijst de vorderingen af,
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.K. Engelbrecht, rechter, en in het openbaar uitgesproken op woensdag 8 juli 2020 in aanwezigheid van de griffier.