ECLI:NL:OGEAA:2020:247

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
15 juni 2020
Publicatiedatum
16 juni 2020
Zaaknummer
AUA202001290
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.K. Engelbrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot opheffing van inbewaringstelling van Venezolaanse nationaliteit in het kader van de coronamaatregelen

In deze zaak heeft de rechter-commissaris op 15 juni 2020 uitspraak gedaan over een verzoek tot opheffing van de inbewaringstelling van een Venezolaanse vrouw. De inbewaringstelling was bevolen door de minister van Justitie, Veiligheid en Integratie op 3 april 2020, en de rechtmatigheid hiervan was eerder door de rechter-commissaris bevestigd op 6 april 2020. De verzoekster heeft op 26 mei 2020 een verzoekschrift ingediend om de inbewaringstelling op te heffen, met als argument dat de situatie rondom de coronamaatregelen de uitzetting naar Venezuela belemmert en dat zij borstvoeding geeft aan haar tweejarige kind.

Tijdens de zitting op 10 juni 2020 heeft de verzoekster, bijgestaan door haar gemachtigde ing. A. Stephens, haar standpunt toegelicht. De verweerder, vertegenwoordigd door mr. C.L. Geerman, heeft betoogd dat er nog steeds zicht is op uitzetting, afhankelijk van de coronamaatregelen in Venezuela. De rechter-commissaris heeft in zijn beoordeling de belangen van de verzoekster en de minister afgewogen. Hij concludeerde dat de tijdelijke belemmeringen door de coronamaatregelen niet voldoende zwaarwegend zijn om de voortduren van de bewaring onrechtmatig te verklaren.

De rechter-commissaris heeft vastgesteld dat de verzoekster pas 47 dagen na haar inbewaringstelling heeft aangegeven dat zij borstvoeding geeft, en dat er geen bewijs is dat zij dit sinds de inbewaringstelling daadwerkelijk heeft gedaan. Gezien deze omstandigheden en de verwachting dat de uitzetting binnen een redelijke termijn kan plaatsvinden, heeft de rechter-commissaris het verzoek tot opheffing van de inbewaringstelling afgewezen. De beschikking is gegeven door mr. N.K. Engelbrecht, rechter-commissaris, in tegenwoordigheid van de griffier.

Uitspraak

Uitspraak van 15 juni 2020
Zaaknummer AUA202001290

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

BESCHIKKING
van de rechter-commissaris belast met de behandeling
van administratiefrechtelijke inbewaringstelling,
in de zaak van:

[verzoekster],

van Venezolaanse nationaliteit,
VERZOEKSTER,
gemachtigde: ing. A. Stephens.

PROCESVERLOOP

Bij bevelschrift, gedateerd 3 april 2020, heeft de minister van Justitie, Veiligheid en Integratie (verweerder) de inbewaringstelling van verzoekster bevolen.
Op 6 april 2020 heeft de rechter-commissaris geoordeeld dat het bevel tot de inbewaringstelling rechtmatig is.
Op 26 mei 2020 heeft verzoekster bij dit gerecht een verzoekschrift ex artikel 16, derde lid, van de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu) ingediend (via fax).
Het verzoek is behandeld ter zitting van 10 juni 2020. Verzoekster is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.L. Geerman, werkzaam bij de DWJZ.
De uitspraak is bepaald op heden.

BEOORDELING

1. Ingevolge artikel 16, derde lid, van de Ltu wordt de betrokkene binnen 72 uur betrokkene voor een rechter-commissaris geleid, die de rechtmatigheid van de vrijheidsontneming toetst. Een bevel tot inbewaringstelling kan door de rechter-commissaris te allen tijde op verzoek van de betrokkene worden opgeheven.
2. Het oordeel van de rechter-commissaris dat de inbewaringstelling rechtmatig is, is een in rechte onaantastbaar oordeel en is daarom in deze procedure niet meer in geding. Uitsluitend ligt ter beoordeling voor of bij afweging van de betrokken belangen het voortduren van de bewaring rechtmatig is. In het bijzonder is daarbij van belang of er, mede gezien de duur van de bewaring, nog zicht is op uitzetting van de betrokkene en of er voldoende wordt ondernomen om de uitzetting te bewerkstelligen.
3.1
Betrokkene voert aan dat nu de bewaring reeds meer dan twee maanden voortduurt haar belang om in vrijheid te worden gesteld zwaarder dient te wegen dan het belang van de minister om haar in afwachting van haar uitzetting in bewaring te houden. Tevens voert zij aan dat zij nog borstvoeding geeft aan haar tweejarige peuter.
3.2
Verweerder stelt dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn niet ontbreekt. Verweerder is voor uitzetting van vreemdelingen afhankelijk van de coronamaatregelen die de autoriteiten in het land van herkomst, in dit geval Venezuela, treffen om passagiers op te kunnen vangen. Het Land is voortdurend in overleg met de Venezolaanse autoriteiten om de vluchten mogelijk te maken. De verwachting is dat dit binnenkort zal gebeuren. Verder heeft verweerder aangevoerd, dat verzoekster op geen enkel moment te kennen heeft gegeven dat zij borstvoeding geeft of wil geven aan haar kind, en dat zij sinds de inbewaringstelling geen borstvoeding meer heeft gegeven.
4.1
In het onderhavige geval is betrokkene op 3 april 2020 in bewaring genomen. De omstandigheid dat er in verband met de maatregelen tegen de verspreiding van het coronavirus geen vluchten naar Venezuela zijn, is op dit moment nog aan te merken als een tijdelijke belemmering. Weliswaar valt niet uit te sluiten dat de situatie nog enige tijd zal voortduren, maar op dit moment kan nog niet worden geoordeeld dat dit zo lang zal zijn, dat de uitzetting niet meer binnen een redelijke termijn kan plaatsvinden.
4.2
Verder neemt de rechter-commissaris in aanmerking dat verzoekster eerst bij verzoekschrift van 26 mei 2020, zijnde 47 dagen na de inbewaringstelling, heeft aangegeven dat zij borstvoeding geeft aan haar jongste kind, en dat zij sinds haar inbewaringstelling geen borstvoeding heeft gegeven. Hoewel de rechter-commissaris begrijpt dat het voor (zeer) jonge kinderen niet wenselijk is dat zij niet bij hun moeder verblijven, is deze omstandigheid onvoldoende zwaarwegend om tot het oordeel te komen dat de voortduring van de bewaring onrechtmatig is.
4.3
Gelet op het bovenstaande en op hetgeen betrokkene voor het overige heeft aangevoerd, komt de rechter-commissaris bij afweging van alle betrokken belangen tot het oordeel dat het voortduren van de bewaring niet onrechtmatig is, nu niet kan worden gezegd dat verweerder in deze niet voortvarend handelt. Het verzoek zal dan ook worden afgewezen.
BESLISSING
De rechter-commissaris:
- wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. N.K. Engelbrecht, rechter-commissaris, op 15 juni 2020, in tegenwoordigheid van de griffier.