ECLI:NL:OGEAA:2020:22

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
28 januari 2020
Publicatiedatum
10 februari 2020
Zaaknummer
AUA201903211
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot herstel van dienstverband afgewezen; geen sprake van ontslag op staande voet of kennelijk onredelijk ontslag

In deze zaak heeft [verzoekster] een verzoek ingediend tot herstel van haar dienstverband bij de Sociale Verzekeringsbank (SVb) na een opzegging van haar arbeidsovereenkomst. De SVb heeft de arbeidsovereenkomst opgezegd met inachtneming van een opzegtermijn van zes maanden, omdat [verzoekster] de pensioengerechtigde leeftijd had bereikt. [verzoekster] betwistte de rechtmatigheid van het ontslag en stelde dat er geen sprake was van een dringende reden voor ontslag op staande voet, en dat de beëindiging kennelijk onredelijk was.

Tijdens de mondelinge behandeling op 3 december 2019 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. Het Gerecht heeft vastgesteld dat er geen sprake was van een ontslag op staande voet, aangezien de SVb de arbeidsovereenkomst met een opzegtermijn heeft beëindigd. Het Gerecht oordeelde dat de SVb de arbeidsovereenkomst op een regelmatige en rechtsgeldige wijze heeft opgezegd, en dat de beëindiging van het dienstverband niet kennelijk onredelijk was. De SVb had aan [verzoekster] een pensioenuitkering aangeboden, wat ook in overweging werd genomen.

Het Gerecht heeft het verzoek van [verzoekster] tot herstel van het dienstverband afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan op 28 januari 2020 door mr. A.H.M. van de Leur, rechter in het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba.

Uitspraak

Beschikking van 28 januari 2020
Behorend bij AUA201903211
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
BESCHIKKING
in de zaak van:
[verzoekster],
te Aruba,
verzoekster,
hierna ook te noemen: [verzoekster],
in persoon,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE SOCIALE VERZEKERINGSBANK,
te Aruba,
verweerster,
hierna ook te noemen: SVb,
gemachtigde: de advocaat mr. M.D. Tromp.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties;
- het verweerschrift met producties;
- de mondelinge behandeling van de zaak op 3 december 2019.
1.2
Ter zitting zijn verschenen: [verzoekster] in persoon en de SVb bij haar gemachtigde. Partijen hebben het woord gevoerd, [verzoekster] mede aan de hand van overgelegde pleitaantekeningen, en hebben gereageerd of kunnen reageren op elkaars stellingen.
1.3
Aan partijen is meegedeeld dat vandaag beschikking zal worden gegeven.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende bestreden alsmede op grond van overgelegde producties voor zover niet of onvoldoende bestreden staat onder meer het volgende vast tussen partijen.
2.2 [
verzoekster] is met ingang van [datum indiensttreding], krachtens arbeidsovereenkomst (naar burgerlijk recht) voor bepaalde tijd, namelijk voor de duur van één jaar, in dienst getreden van de SVb, in de functie van Directie Secretaresse op de afdeling Secretariaat. [verzoekster] was toen 49 jaar.
2.3
Bij brief van 26 september 1997 is de arbeidsovereenkomst verlengd met de periode van één jaar.
2.4
Op 21 oktober 1998 is de arbeidsovereenkomst van [verzoekster] omgezet in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
2.5
Op 5 juni 2007 is de arbeidsovereenkomst met [verzoekster] per 6 juli 2007 opgezegd, wegens het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd van (destijds) 60 jaar.
2.6
Bij brief van 7 juni 2007 heeft [verzoekster] de toenmalige Minister van Volksgezondheid, Milieu, Administratie en Vreemdelingenzaken (de minister) verzocht om haar arbeidsovereenkomst te verlengen. Dit verzoek werd ingewilligd. De arbeidsovereenkomst van [verzoekster] is na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd in het jaar 2007 verlengd.
2.7 [
verzoekster] heeft op 7 juli 2019 de leeftijd van 72 jaar bereikt.
2.8
Bij brief van 15 juli 2019 heeft de SVb de arbeidsovereenkomst met [verzoekster] opgezegd, met ingang van 1 februari 2020. De brief luidt voor zover van belang als volgt.
“Op grond van artikel 2 van de Landsverordening van leeftijdsgrens werknemers landsloterij, Sociale Verzekeringsbank en Volkskredietbank van Aruba, eindigt het dienstverband met ingang van de dag waarop de werknemer de pensioengerechtigde leeftijd bereikt. Op 7 juli 2007 heeft u de toen geldige pensioengerechtigde leeftijd bereikt en werd uw dienstverband voortgezet. Daarna zijn er wetswijzigingen geweest met betrekking tot de pensioengerechtigde leeftijd en heeft SVb besloten om uw dienstverband te beoordelen naar analogie van de verhoging van de pensioenleeftijd krachtens de landsverordening Algemene Ouderdomsverzekering. Op grond van deze landsverordening geldt een pensioenleeftijd 65 jaar, met de mogelijkheid om daarna gedurende maximaal 5 jaar het ouderdomspensioen uit te stellen tot de leeftijd van 70 jaar. In uw geval geldt dat u de leeftijd van 70 bent gepasseerd. (…).
Thans dient het belang van de SVb bij doorstroom binnen haar organisatie te prevaleren en heeft zij besloten om de arbeidsovereenkomst met u op te zeggen.
De SVb heeft besloten om uw arbeidsovereenkomst met inachtneming van een opzegtermijn van 6 maanden, te weten per 1 februari 2020, op te zeggen. De SVb zal gelet op uw bijzondere situatie in uw voordeel afwijken van de wettelijke opzegtermijn en in plaats van een opzegtermijn van vier maanden een opzegtermijn van 6 maanden in acht nemen. Met ingang van – juli 2019 wordt u ontheven van uw aanwezigheidsplicht zodat u gedurende de voor u geldende opzegtermijn niet meer op het werk hoeft te verschijnen en eindigt uw dienstverband in aansluiting daarop met ingang van 1 februari 2020. Uw wordt geacht in deze periode uw vakantiedagen en ATV dagen te hebben opgenomen.
Met ingang van 1 februari 2020, zijnde de datum waarop uw dienstverband eindigt, wordt u onder toepassing van artikel 4 van de Landsverordening van leeftijdsgrens werknemers landsloterij, Sociale Verzekeringsbank en Volkskredietbank van Aruba een uitkering bij wijze van pensioen toegekend van Afl. 832,-.”
2.9 [
verzoekster] heeft de nietigheid van het ontslag ingeroepen.

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1 [
verzoekster] verzoekt, zo begrijpt het Gerecht, om bij beschikking:
primair
- het dienstverband tussen haar en de SVb te herstellen, zodat zij haar werkzaamheden kan voortzetten;
subsidiair
- voor zover het dienstverband niet wordt hersteld, de SVb te veroordelen haar een schadevergoeding te betalen gelijk aan drie jaar inkomen.
3.2
Ter onderbouwing van het verzoek heeft [verzoekster], naar het Gerecht begrijpt, gesteld dat zij ten onrechte op staande voet is ontslagen, nu er geen sprake is van een dringende reden. Voorts heeft [verzoekster] gesteld dat de beëindiging van het dienstverband kennelijk onredelijk is, nu deze is geschied onder opgave van een voorgewende reden en omdat de gevolgen voor haar kennelijk onredelijk zijn.
3.3
De SVb heeft verweer gevoerd dat, voor zover voor de beslissing van belang, bij de beoordeling aan de orde komt.

4.DE BEOORDELING

4.1
Er zijn gronden gesteld noch gebleken waaruit volgt dat [verzoekster] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het door haar verzochte. Het niet gemotiveerde verweer van de SVb op dit punt wordt verworpen.
4.2
Alvorens beoordeeld wordt of het aan [verzoekster] gegeven ontslag kennelijk onredelijk is, dient eerst de vraag beantwoord te worden of er sprake is van een ontslag op staande voet, zoals [verzoekster] dat heeft gesteld. Een terecht gegeven ontslag op staande voet kan immers niet kennelijk onredelijk zijn. Overigens kan geen sprake zijn van een nietig ontslag op staande voet. In dit verband wordt verwezen naar de tweede volzin en verder van rechtsoverweging 4.5.
4.3
Niet in geschil is dat de SVb de arbeidsovereenkomst met [verzoekster] heeft opgezegd, met inachtneming van een opzegtermijn van zes maanden. Dit betekent dat er geen sprake kan zijn van een ontslag op staande voet, nu bij een ontslag op staande voet de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang wordt beëindigd. Dat [verzoekster] ontheven is van haar aanwezigheidsplicht, zodat zij tijdens de opzegtermijn niet op het werk hoeft te verschijnen, maakt nog niet dat er sprake is van een ontslag op staande voet. Daar komt bij dat de SVb aan [verzoekster] geen dringende reden heeft medegedeeld. Verder is onbetwist gesteld dat aan [verzoekster] tot het beoogde einde van de arbeidsovereenkomst het loon wordt uitbetaald, hetgeen overigens ongebruikelijk is indien er sprake zou zijn van een ontslag op staande voet. Het voorgaande leidt naar het oordeel van het Gerecht tot de conclusie dat [verzoekster] niet op staande voet is ontslagen.
4.4 [
verzoekster] heeft verder gesteld dat de SVb niet deugdelijk heeft gehandeld, omdat zij bij de beëindiging van het dienstverband niet de reguliere procedure heeft gevolgd. Volgens [verzoekster] heeft de SVb een ontslagvergunning moeten aanvragen bij de Directie Arbeid en Onderzoek dan wel heeft de SVb aan de rechter moeten verzoeken om de arbeidsovereenkomst te ontbinden.
4.5
Het Gerecht stelt voorop dat een partij, gelet op artikel 7A:1615w lid 1 van het Burgerlijk Wetboek van Aruba (BW), niet verplicht is om de ontbindingsprocedure bij de rechter te volgen. Voor wat betreft de stelling van [verzoekster] dat de SVb een ontslagvergunning bij de Directie Arbeid en Onderzoek heeft moeten aanvragen, overweegt het Gerecht als volgt. Ingevolge artikel 2 sub a van de Landsverordening Beëindiging Arbeidsovereenkomsten zijn de bepalingen van deze Landsverordening, waaronder die van artikel 4, waarin vermeld staat dat het de werkgever verboden is de arbeidsovereenkomst te beëindigen zonder toestemming van de Directeur, niet van toepassing op werknemers bij een publiekrechtelijk lichaam. Onbetwist staat vast dat de SVb een publiekrechtelijke rechtspersoon is. Dit betekent dat de SVb bij de beëindiging van een dienstverband geen toestemming hoeft te vragen aan de Directeur van de Directie Arbeid en Onderzoek en dat de SVb derhalve bevoegd is de arbeidsovereenkomst op te opzeggen zonder dat zij daarvoor over een ontslagvergunning beschikt. Wel dient de SVb zich bij de opzegging van de arbeidsovereenkomst te houden aan de wettelijke bepalingen omtrent de opzegtermijn en moet er sprake zijn van een rechtsgeldige reden tot opzegging van het dienstverband. De SVb heeft een opzegtermijn van zes maanden in acht genomen, hetgeen meer bedraagt dan de wettelijk voorgeschreven opzegtermijn van vier maanden. Gelet op het bovenstaande is het Gerecht van oordeel dat de SVb de arbeidsovereenkomst op een regelmatige en een rechtsgeldige wijze heeft opgezegd. Dit neemt echter niet weg dat de beëindiging van de dienstbetrekking, om andere redenen, kennelijk onredelijk kan zijn.
4.6
Ingevolge artikel 7A:1615s lid 2 BW zal de beëindiging van de dienstbetrekking door de werkgever kennelijk onredelijk geacht kunnen worden wanneer:
a. deze geschied zonder opgave van redenen of onder opgave van een voorgewende of valse reden;
b. mede in aanmerking genomen de voor de arbeider getroffen voorzieningen en de voor hem bestaande mogelijkheden ander passend werk te vinden, de gevolgen der beëindiging voor hem te ernstig zijn in vergelijking met het belang van de werkgever bij de beëindiging (ook wel het gevolgencriterium genoemd). In dat geval kan de rechter ingevolge artikel 7A:1615t lid 1 BW ook gelasten de dienstbetrekking te herstellen.
4.7 [
verzoekster] heeft betwist dat er sprake zou zijn van doorstoom binnen de organisatie. Verder heeft [verzoekster] gesteld financieel achteruit te gaan, nu zij geen salaris meer ontvangt, terwijl de SVb evenmin een deugdelijke pensioenregeling voor haar heeft getroffen. De uitkering bij wijze van pensioen die de SVb voor haar heeft geregeld, is niet toereikend om in haar levensonderhoud te voorzien, aldus [verzoekster].
4.8
De stelling van [verzoekster] dat de SVb geen deugdelijk pensioen voor haar heeft geregeld, zal onbesproken blijven, nu het Gerecht reeds over deze kwestie heeft geoordeeld en hierover uitspraak heeft gedaan op 9 juli 2019.
de voorgewende reden
4.9
Naar het oordeel van het Gerecht is er geen sprake van een voorgewende reden, nu de SVb onbetwist heeft gesteld dat de functie in verband met doorstroom binnen de organisatie reeds is vervuld.
het gevolgencriterium
4.1
Bij de beantwoording van de vraag of het ontslag ingevolge het “gevolgencriterium” kennelijk onredelijk is, dienen alle omstandigheden ten tijde van het ontslag in aanmerking te worden genomen. [verzoekster], die thans 72 jaar is en een dienstverband heeft van 23 jaar, heeft onbetwist gesteld dat zij tot aan de opzegging van de arbeidsovereenkomst naar volle tevredenheid heeft gefunctioneerd. Niet in geschil is dat de kansen voor [verzoekster] om weer op de arbeidsmarkt aan de slag te komen, gelet op haar leeftijd, beperkt zijn. Gelet hierop en nu [verzoekster] door de beëindiging van het dienstverband geen salaris meer ontvangt, is het Gerecht van oordeel dat de opzegging nadelige financiële gevolgen heeft voor haar. Anderzijds staat vast dat de SVb de arbeidsovereenkomst niet heeft opgezegd zonder enige voorziening voor [verzoekster] te treffen. De SVb heeft immers aan [verzoekster] een uitkering bij wijze van pensioen, overeenkomstig de Landsverordening van Leeftijdsgrens, werknemers landsloterijen, Sociale Verzekeringsbank, en Volkskredietbank, aangeboden voor een totaalbedrag van Afl. 832,-- per maand, welk bedrag bij het einde van het dienstverband maandelijks aan [verzoekster] zal worden uitbetaald. Voorts staat onbetwist vast dat [verzoekster] sinds het jaar 2007 maandelijks een bedrag aan ouderdomspensioen ontvangt in verband met het bereiken van haar pensioengerechtigde leeftijd destijds. De stelling van [verzoekster] dat zij na het einde van haar dienstverband niet langer in haar levensonderhoud zal kunnen voorzien mist in het licht van vorenstaande bronnen van inkomen voldoende onderbouwing. Die stelling wordt daarom gepasseerd. Gelet op dit alles en nu overigens gebleken is dat de SVb [verzoekster] heeft toegestaan om twaalf jaren lang na het bereiken van haar pensioengerechtigde leeftijd door te werken, is het Gerecht van oordeel dat niet gezegd kan worden dat de (financiële) gevolgen van het ontslag voor [verzoekster] te ernstig zijn in vergelijking met het belang van de SVb bij beëindiging van het dienstverband.
4.11
Het Gerecht is op grond van het voorgaande dan ook van oordeel dat van kennelijk onredelijk ontslag geen sprake is. Het verzoek tot herstel van het dienstverband zal daarom worden afgewezen.
4.12 [
verzoekster] heeft verder gesteld dat er sprake zou zijn van leeftijdsdiscriminatie. Naar het oordeel van het Gerecht komt deze stelling niet vast te staan nu de SVb deze stelling heeft betwist en [verzoekster] vervolgens nagelaten heeft om deze stelling nader te onderbouwen. Hetzelfde geldt voor de stelling van [verzoekster] dat de SVb naar willekeur zou handelen door andere werknemers wel toe te staan door te werken nadat zij de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt. Deze stelling kan het Gerecht overigens ook niet volgen, nu [verzoekster] zelf twaalf jaren lang na het bereiken van haar pensioengerechtigde leeftijd in 2007 heeft doorgewerkt tot de leeftijd van 72 jaar. Gesteld noch is gebleken in dit verband dat de SVb leeftijdgenoten van [verzoekster] wel laat doorwerken.
4.13 [
verzoekster] heeft subsidiair verzocht de SVb te veroordelen haar een schadevergoeding te betalen gelijk aan drie jaar inkomen. Dit verzoek zal eveneens worden afgewezen, en wel om de volgende redenen. Voor zover [verzoekster] bedoeld heeft een schadevergoeding in verband met kennelijk onredelijk ontslag te verzoeken, is reeds in 4.11 geoordeeld dat van kennelijk onredelijk ontslag geen sprake is. Overige rechtsgronden voor toewijzing van deze vordering zijn gesteld noch gebleken.
4.14 [
verzoekster] zal, als in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten, tot aan deze uitspraak op Afl. 2.500,-- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten, tarief 5).

5.DE UITSPRAAK

Het Gerecht,
5.1
wijst het verzoek af;
5.2
veroordeelt [verzoekster] in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van de SVb, tot aan deze uitspraak op Afl. 2.500,-- aan salaris voor de gemachtigde.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.H.M. van de Leur, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van dinsdag 28 januari 2020 in aanwezigheid van de griffier.