ECLI:NL:OGEAA:2020:213

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
14 mei 2020
Publicatiedatum
2 juni 2020
Zaaknummer
AUA201400471/ CVB nr.1288/2014
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • N.K. Engelbrecht
  • J.R. Geerman
  • E. de Cuba
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen beslissing Sociale Verzekeringsbank inzake ouderdomspensioen krachtens de Landsverordening algemene ouderdomsverzekering

In deze zaak gaat het om een beroep van een appellant tegen de beslissing van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) van Aruba, die op 24 april 2014 een ouderdomspensioen heeft toegekend met terugwerkende kracht tot 1 april 2013. De appellant, geboren in Nederland, had op 5 maart 2014 een aanvraag ingediend voor ouderdomspensioen krachtens de Landsverordening algemene ouderdomsverzekering (Laov). De SVB had de aanvraag goedgekeurd, maar met een aanzienlijke korting van 83,33% wegens onverzekerde jaren. De appellant was van mening dat zijn situatie als bijzonder geval moest worden aangemerkt, waardoor hij recht zou hebben op een pensioenuitkering vanaf 1 november 2010. Hij stelde dat hij niet tijdig had aangevraagd omdat hij dacht dat de pensioenleeftijd in Aruba gelijk was aan die in Nederland, namelijk 65 jaar en vijf maanden.

De SVB verweerde zich door te stellen dat de beslissing op goede gronden was genomen en dat de appellant zelf verantwoordelijk was voor het tijdig indienen van zijn aanvraag. De SVB benadrukte dat de wetgeving duidelijk was en dat het niet de taak van de bank was om erop toe te zien dat aanvragers tijdig hun aanvragen indienen. Het College van Beroep heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de SVB de wet correct had toegepast. De appellant had zijn rechten en plichten in Aruba moeten kennen en zijn onbekendheid met de wetgeving kon niet als excuus dienen.

Uiteindelijk heeft het College van Beroep het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarmee de beslissing van de SVB werd bevestigd. De uitspraak werd gedaan op 14 mei 2020 door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee leden.

Uitspraak

Uitspraak van 14 mei 2020
behorende bij CVB nr. AUA201400471/ CVB nr.1288/2014
COLLEGE VAN BEROEP
inzake de Landsverordening algemene ouderdomsverzekering (Laov)
in de zaak van:
[Appellant],
wonende in Nederland,
APPELLANT,
gemachtigde: mr. M. Adansar,
tegen de beslissing d.d. 24 april 2014 van
DE SOCIALE VERZEKERINGSBANK,
gevestigd te Aruba,
VERWEERDER, hierna ook te noemen: de bank,
gemachtigde: de advocaat mr. M.D. Tromp.

1.HET PROCESVERLOOP

1.1
Appellant, geboren op [geboortedatum] in Nederland, heeft op 5 maart 2014 een aanvraag ingediend bij de bank om ouderdomspensioen krachtens de algemene ouderdomsverzekering.
1.2
Bij beslissing van 24 april 2014, heeft de bank aan appellant een ouderdomspensioen krachtens de Laov ad Afl. 297,- per maand, toegekend met ingang van 1 april 2013, onder toepassing van een korting van 83,33% wegens onverzekerde jaren.
1.3
Tegen deze beslissing (de bestreden beslissing) heeft appellant beroep aangetekend, door op 26 mei 2014 een beroepschrift in te dienen.
1.3
Op 15 juli 2014 heeft de bank een verweerschrift ingediend.
1.4
Appellant heeft schriftelijk gereageerd op het verweerschrift.
1.5
Het beroep van appellant is op de bijeenkomst van november 2019 van dit College behandeld, alwaar voor de bank is verschenen mr. B. Every, juridisch adviseur, bijgestaan door de gemachtigde voornoemd. Appellant heeft schriftelijk te kennen gegeven niet aanwezig te zullen zijn.

2.OVERWEGINGEN

2.1
Appellant kan zich niet verenigen met de beslissing om hem pas met ingang van 1 april 2013 ouderdomspensioen toe te kennen, en heeft zich daarbij – samengevat – op het standpunt gesteld, dat zijn geval dient te worden aangemerkt als een bijzonder geval, zodat hij met ingang van 1 november 2010 pensioenuitkering zal ontvangen.
Ter onderbouwing hiervan heeft hij aangevoerd, dat hij ervan uit was gegaan dat de pensioenleeftijd alhier hetzelfde was als in Nederland, namelijk 65 jaar en vijf maanden, en dat hij daarom niet tijdig ouderdomspensioen heeft verzocht. Hij had bij een tijdige aanvraag het ouderdomspensioen gekregen vanaf 1 november 2010, zodat hij een aanzienlijk bedrag misloopt. Verder heeft hij aangevoerd dat hij een rechtsvordering heeft op de bank, nu er een recht op pensioen is opgebouwd, en dat hij deze vordering binnen de verjaringstermijn van vijf jaar geldend heeft gemaakt.
2.2
De bank heeft zich in haar verweerschrift op het standpunt gesteld dat de bestreden beslissing op goede gronden is gestoeld en dat het beroep van appellant ongegrond moet worden verklaard.
Daartoe heeft de bank aangevoerd, dat het pensioen onder toepassing van artikel 11, lid 3 van de Laov aan appellant is toegekend met terugwerkende kracht van een jaar. Verder heeft de bank aangevoerd dat het achterwege blijven van een tijdige aanvraag, omdat appellant had aangenomen dat de pensioenleeftijd in Aruba gelijk was aan de pensioenleeftijd in Nederland, niet als een bijzonder geval is aan te merken die afwijking van het bepaalde in artikel 11, lid 3 van de Laov, zou rechtvaardigen. Tenslotte heeft de bank aangevoerd, dat het een taak noch rechtsplicht van de bank is, om erop toe te zien dat mogelijk pensioengerechtigden waar ook ter wereld tijdig een aanvraag voor een ouderdomspensioen indienen. Het is aan de mogelijke pensioengerechtigde om zich tijdig te informeren over de wijze waarop hij pensioen kan aanvragen en om dit vervolgens tijdig te doen.
2.3
Ter beoordeling ligt voor de vraag of de bank op goede gronden heeft besloten aan appellant met ingang van 1 april 2013 een ouderdomspensioen toe te kennen. Het College neemt bij de beoordeling het volgende in aanmerking.
Het wettelijk kader
2.4.1
Ingevolge artikel 5 van de Laov, is overeenkomstig deze landsverordening verzekerd, de ingezetene die de leeftijd van vijftien jaar, doch nog niet de pensioengerechtigde leeftijd bereikt heeft.
2.4.2
Ingevolge artikel 6, lid 1 van de Laov, heeft degene die verzekerd is geweest, en de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, overeenkomstig de bepalingen van deze landsverordening recht op ouderdomspensioen.
2.4.3
Tussen 1 juli 1992 (AB 1994 no. 53) en 1 januari 2015 (AB 2013 no. 96) was de pensioengerechtigde leeftijd, zestig jaar.
2.4.4
Ingevolge artikel 9, lid 1 van de Laov, wordt de aanvraag om toekenning van het ouderdomspensioen, door de verzekerde ten minste drie maanden voor het tijdstip waarop het recht op de eerste uitkering van dat pensioen ontstaat, schriftelijk ingediend bij de Bank.
2.4.5
Ingevolge artikel 11, lid 1 van de Laov, gaat het ouderdomspensioen in op de eerste dag van de maand volgende op die waarin de belanghebbende aan de voorwaarden voor het recht op ouderdomspensioen voldoet.
2.4.6
Voor zover hier van belang bepaalt het derde lid, dat in afwijking van het bepaalde in het eerste lid een ouderdomspensioen niet eerder kan ingaan dan een jaar vóór de eerste dag der maand, volgende op die waarin de aanvraag werd ingediend. De Bank kan voor bijzondere gevallen van het bepaalde in de eerste volzin afwijken.
De relevante feiten en omstandigheden
2.5.1
Appellant, wonende in Nederland, is op [geboortedatum] in Nederland geboren, en heeft [in het jaar 2010] de 60-jarige leeftijd bereikt.
2.5.2
Appellant heeft in de periode tussen 27 juli 1992 en 31 juli 1995 in Aruba gewoond en gewerkt.
2.5.3
Appellant heeft op 5 maart 2014 een aanvraag ingediend bij de bank om ouderdomspensioen krachtens de Laov.
2.5.4
Bij de bestreden beslissing is aan appellant met ingang van 1 april 2013 ouderdomspensioen toegekend.
De beoordeling
2.6.1
Het College stelt voorop dat eenieder de wet behoort te kennen. De door appellant gestelde onbekendheid met de Arubaanse wetgeving, met name het Laov, en de omstandigheid dat hij omtrent de pensioenleeftijd heeft gedwaald, zijn dan ook omstandigheden die voor zijn rekening en risico dienen te komen. Het heeft immers op zijn weg gelegen, om zich tijdig op de hoogte te stellen van zijn rechten en plichten in Aruba.
2.6.2
Het College overweegt verder dat uit het bepaalde in artikel 9 van de Laov volgt, dat het ouderdomspensioen op aanvraag wordt toegekend. Uit het bepaalde in artikel 11 van de Laov volgt, dat bij een niet tijdige aanvraag, het pensioen kan worden toegekend met terugwerkende kracht van hooguit een jaar gerekend vanaf de eerste van de maand na de datum van de aanvraag. Naar het oordeel van het College heeft de bank in dit geval vermelde bepalingen correct toegepast en is de ingangsdatum van het aan appellant toegekende pensioen, gelet op zijn aanvraag van 5 maart 2014, met juistheid vastgesteld op 1 april 2013.
2.6.3
In hetgeen appellant verder heeft aangevoerd, ziet het College geen aanleiding om zijn geval aan te merken als een bijzonder geval als bedoeld in de laatste volzin van artikel 11, lid 3 van de Laov.
2.7
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.

3.DE BESLISSING

Het college van beroep:
- verklaart het beroep van appellant ongegrond.
Aldus gegeven op 14 mei 2020 door mr. N.K. Engelbrecht, voorzitter, J.R. Geerman en E. de Cuba, leden, in tegenwoordigheid van de secretaris.