ECLI:NL:OGEAA:2020:207

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
27 februari 2020
Publicatiedatum
27 mei 2020
Zaaknummer
92 van 2020
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in Arubaanse strafzaak wegens gebrek aan bewijs voor witwassen van groot geldbedrag

In deze Arubaanse strafzaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, is de verdachte vrijgesproken van het ten laste gelegde witwassen van een bedrag van $109.700,-. De zaak vond plaats op 27 februari 2020, waarbij de verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. B.M. de Sousa, aanwezig was. De officier van justitie, mr. T. Akkerman, had gevorderd tot bewezenverklaring van het witwassen en een voorwaardelijke gevangenisstraf van vijf maanden, alsook verbeurdverklaring van het geldbedrag. De verdachte werd verweten dat hij op 24 augustus 2017 te Aruba een groot geldbedrag had verworven, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat dit geld afkomstig was uit een misdrijf.

Het Gerecht oordeelde dat er geen direct bewijs was voor een concreet gronddelict en dat de verdachte een concrete, min of meer verifieerbare verklaring had gegeven over de herkomst van het geld. De verdachte had verklaard dat het geld zijn spaargeld betrof en had dit bedrag bij de Douane aangegeven. Ondanks dat de verklaringen van de verdachte op enkele punten tegenstrijdigheden vertoonden, oordeelde het Gerecht dat de verdachte voldoende bewijs had geleverd voor de legale herkomst van het geld.

Het Gerecht concludeerde dat het Openbaar Ministerie had nagelaten nader onderzoek te doen naar de herkomst van het geld, wat leidde tot de vrijspraak van de verdachte. De beslissing van het Gerecht hield in dat het niet met voldoende zekerheid kon worden vastgesteld dat het geld van misdrijf afkomstig was, en gelastte de teruggave van het geldbedrag aan de verdachte.

Uitspraak

Parketnummer: P-2017/08657
Zaaknummer: 92 van 2020
Uitspraak: 27 februari 2020 Tegenspraak

Vonnis van dit Gerecht

in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1950 in [geboorteland],
wonende in [land], [adres].
Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 27 februari 2020. De verdachte is verschenen, bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. B.M. de Sousa, advocaat in Aruba.
De officier van justitie, mr. T. Akkerman heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het impliciet primair ten laste gelegde witwassen en gevorderd de verdachte hiervoor te veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden met een proeftijd van twee jaren. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd het in beslag genomen geld ten bedrage van $ 109.700,-, verbeurd te verklaren.
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 24 augustus 2017, te Aruba, een voorwerp, te weten een hoeveelheid geld ($ 109.700,=) heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen of omgezet, althans van dat voorwerp gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist of begreep, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat voormeld voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
artikel 2:404 (witwassen) c.q. 2:406 (schuldwitwassen) van het Wetboek van Strafrecht
Formele voorvragen
Het Gerecht stelt vast dat de dagvaarding geldig is, dat het bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Vrijspraak
Het Gerecht acht – anders dan de officier van justitie – het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan wordt vrijgesproken.
Het Gerecht overweegt hiertoe als volgt.
De verdachte wordt kort gezegd verweten dat hij een groot geldbedrag voorhanden heeft gehad terwijl hij wist dat dit geldbedrag van misdrijf afkomstig was. Voor de bewezenverklaring van witwassen is (onder meer) vereist dat het ten laste gelegde voorwerp, in casu het geldbedrag, uit enig misdrijf (het gronddelict) afkomstig is. Nu het dossier geen direct bewijs voor een concreet gronddelict bevat, zal allereerst moeten worden vastgesteld of er op basis van de feiten en omstandigheden van het geval sprake is van een duidelijk vermoeden van witwassen. [1]
Het Gerecht stelt, op grond van de in het dossier voorhanden zijnde stukken en het verhandelde ter terechtzitting, vast dat de verdachte op 24 augustus 2017 vanuit [land van herkomst] in Aruba is aangekomen en een bedrag van $ 109.700,- (bestaande uit 1097 biljetten van $ 100,-) bij zich had. Hij heeft dit bedrag bij de Douane uit eigen initiatief aangegeven en heeft aldaar verklaard dat dit geld zijn spaargeld betrof, doch kon geen originele documentatie tonen ter staving van de door hem beweerde herkomst van het geld. Tijdens de drie politieverhoren heeft de verdachte telkens nieuwe feiten en omstandigheden benoemd met betrekking tot de herkomst en het doel van het geldbedrag. Daarnaast is het een feit van algemene bekendheid dat het vervoeren van grote bedragen in contanten een aanzienlijk veiligheidsrisico met zich brengt en is bovendien zeer ongebruikelijk in het geval dat geld op legale wijze is verkregen.
Vorenstaande feiten en omstandigheden, bezien in onderling verband en samenhang, maken dat er een gerechtvaardigd vermoeden is ontstaan dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen.
Indien er sprake is van een gerechtvaardigd vermoeden, zoals in casu, mag - ingevolge vaste jurisprudentie - van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare verklaring geeft omtrent de herkomst van het geld. Deze verklaring dient niet op voorhand onwaarschijnlijk te zijn.
Ter zake van deze herkomst heeft de verdachte onder andere verklaard 36 jaar lang werkzaam te zijn geweest als docent […] op een basisschool in [land van herkomst], geen kinderen te hebben en het bedrag van $ 109.700,- op zijn bankrekening in [land van herkomst] te hebben gespaard. De verdachte heeft voorts verklaard op aanraden van meerdere grenswisselkantoren het geld contant naar Aruba te hebben meegenomen. Hij heeft ook aangegeven dat het geld niet in één keer van zijn bankrekening kon worden opgenomen en dat hij om die reden het bedrag in drie keer heeft opgenomen. Verder heeft de verdachte verklaard inkomsten te hebben gegenereerd door de verhuur van hem in eigendom toebehorende onroerende zaken (huizen en winkels), de verkoop van een deel van een kilo goud (hem nagelaten door zijn in 2016 overleden vrouw) en goudhandel te hebben gedreven, welke handel hem 12.300 dinar ($ 36.000,-) heeft opgeleverd. Daarnaast heeft hij aangegeven dat een deel van het geld, te weten een bedrag van 3.900,- dinar
(het Gerecht: $ 11.388,- naar de wisselkoers van 2017), vakantiegeld betrof. De verdachte heeft verklaard dat zijn jaarinkomen tot 2012 in totaal $ 80.944,- betrof; na 2012 werd dat $ 71.200,-. Voorts heeft hij aangegeven dat zijn vaste lasten ongeveer $ 1000,- per maand zijn. Ten slotte heeft de verdachte tijdens zijn verhoor bij de politie kopieën van digitale bankafschriften en een factuur en cheque van het verkochte goud overgelegd ter nadere onderbouwing van zijn stelling.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaringen van de verdachte onvoldoende concreet en verifieerbaar zijn. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte wisselende verklaringen heeft afgelegd omtrent het aantal onroerende zaken die hij in eigendom heeft en de hoogte van de huuropbrengsten die daaruit werden verkregen. Daarnaast kon volgens de officier van justitie de verdachte in eerste instantie niet verklaren over de herkomst van het op zijn bankrekening gestorte bedrag van 12.300,= dinar ( $ 36.000,-), maar zich wel opeens kon herinneren dat dit geld afkomstig is van de verkoop van goud, terwijl de verdachte hier geen factuur van kon overleggen. Deze factuur werd later overgelegd, waardoor de officier aan de authenticiteit daarvan twijfelt. Eveneens twijfelt de officier aan de geloofwaardigheid van de verklaring van de verdachte omtrent het op zijn rekening gestorte vakantiegeld van 3.900,- dinar ($ 11.388,-), aangezien dit bedrag omgerekend bijna vijf maandsalarissen voor de verdachte bedraagt.
Het Gerecht stelt vast dat de verklaringen van de verdachte weliswaar op enkele punten tegenstrijdigheden bevatten en dat hij – vooral over de bestemming van het geld – niet steeds consistent heeft verklaard, doch dit neemt niet weg dat de verdachte over de herkomst van het geld van meet af aan heeft verklaard dat hij het geld van zijn bankrekening in [land van herkomst] heeft gehaald en dat hij in [land van herkomst] geld heeft gespaard van zijn inkomen als leraar en geld heeft ontvangen van de verkoop van het goud van zijn overleden vrouw. De verdachte heeft zijn verklaring deels gestaafd met documenten. Zo heeft de verdachte de geldopnames van zijn bankrekening aangetoond. Verder heeft de verdachte een uittreksel van het bevolkingsregister overgelegd waarin hij als weduwnaar staat geregistreerd, een verklaring omtrent zijn werk als leraar en een factuur van de verkoop van goud overgelegd.
Het Gerecht is, mede gelet op de door de verdachte overgelegde schriftelijke bescheiden, van oordeel dat de verdachte een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring over de herkomst van het geld heeft gegeven.
Naar het oordeel van het Gerecht ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte, blijkende herkomst van het geld. De verklaringen van de verdachte en de door de verdachte overgelegde stukken bieden daarvoor voldoende concrete
aanknopingspunten. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek had dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kon worden uitgesloten dat het geldbedrag een legale herkomst heeft en dat een criminele herkomst dus als enige aanvaardbare verklaring kan gelden. Het Openbaar Ministerie heeft echter nagelaten een dergelijk onderzoek te verrichten.
Een en ander leidt tot de conclusie dat niet met voldoende mate van zekerheid is komen vast te staan dat het geld van misdrijf afkomstig is. De verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde.
In beslag genomen voorwerpen
Het Gerecht zal de teruggave aan de verdachte gelasten van het aan hem toebehorende geldbedrag van $ 109.700,-, aangezien dit niet vatbaar is voor verbeurdverklaring dan wel onttrekking aan het verkeer.

BESLISSING

Het Gerecht:
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte ten laste is gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
gelast de teruggave aan de verdachte van het aan hem toebehorende geldbedrag van $ 109.700,--.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. M. Soffers, bijgestaan door mr. A. Reppas, (zittingsgriffier), en op 27 februari 2020 in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht in Aruba.
De zittingsgriffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.ECLI:NL:GHAMS:2013:BY8481 (https://www.recht.nl/rechtspraak/?ecli=ECLI:NL:GHAMS:2013:BY8481)