ECLI:NL:OGEAA:2020:188

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
6 april 2020
Publicatiedatum
11 mei 2020
Zaaknummer
AUA201901752
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.K. Engelbrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning gezinshereniging

In deze zaak gaat het om een beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning in het kader van gezinshereniging. De echtgenote van de man heeft op 27 maart 2018 een aanvraag ingediend, die op 19 juni 2018 werd afgewezen. De man, die op dat moment een tijdelijke verblijfsvergunning had, voldeed niet aan de vereisten voor gezinshereniging, omdat hij nog niet drie jaar onafgebroken in Aruba verbleef. Appellanten hebben bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar dit werd op 15 april 2019 ongegrond verklaard. De echtgenote heeft vervolgens beroep ingesteld, waarbij zij zich beroept op het beginsel van verbod op dubbel mandaat en stelt dat er sprake is van een uitzonderingsgeval. Het gerecht heeft geoordeeld dat de man geen rechtstreeks belanghebbende is en dat de afwijzing van de aanvraag terecht was. De rechter heeft vastgesteld dat de bestreden beslissing niet in strijd is met het recht op gezinsleven, zoals neergelegd in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. De uitspraak van het gerecht is op 6 april 2020 gedaan, waarbij het beroep ongegrond werd verklaard.

Uitspraak

Uitspraak van 6 april 2020
Lar nr. AUA201901752

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van
1.[De echtgenote],hierna ook te noemen: de echtgenote,
2.[De man],hierna ook te noemen: de man,
domicilie kiezend in Aruba, bij het kantoor van de gemachtigde advocaten,
APPELLANTEN,
gemachtigden: de advocaten mrs. C.B. Coffie en J.C.F. Kip,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN JUSTITIE, VEILIGHEID EN INTEGRATIE,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. J. Paula (DIMAS).

PROCESVERLOOP

Bij beschikking van 23 augustus 2018 heeft verweerder, bij de heer [naam ambtenaar], ambtenaar werkzaam bij de
Departamento di Integracion, Maneho y Admision di Stranhero(DIMAS), de aanvraag van de echtgenote van 27 maart 2018, om een verblijfsvergunning in het kader van gezinshereniging, afgewezen.
Tegen deze beschikking hebben appellanten op 1 oktober 2018 bezwaar gemaakt, door indiening van een bezwaarschrift bij verweerder.
Bij beslissing op bezwaar van 15 april 2019 (de bestreden beslissing) heeft verweerder, bij de directeur DIMAS, het bezwaar van de echtgenote ongegrond verklaard en dat van de man niet-ontvankelijk verklaard.
Hiertegen hebben appellanten beroep ingesteld door indiening van een pro-forma beroepschrift op 27 mei 2019. Op 20 juni 2019 hebben zij de gronden waarop het beroepschrift rust, ingediend.
Verweerder heeft op 17 juli 2019 een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter zitting behandeld op 25 november 2019. Appellanten zijn in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Coffie voornoemd, en verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
De uitspraak is nader bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

Wettelijk kader

1.1
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu) wordt, behalve de in de artikelen 1 en 3 vermelde personen, niemand in Aruba toegelaten zonder vergunning tot tijdelijk verblijf of tot verblijf.
1.2
Ingevolge artikel 7, eerste lid van de Ltu wordt een vergunning tot tijdelijk verblijf verleend door of namens de minister. De vergunning heeft een duur van ten hoogste een jaar.
1.3
Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Ltu, kan de vergunning tot tijdelijk verblijf of tot verblijf door of namens de minister worden geweigerd met het oog op de openbare orde of het algemeen belang, waartoe ook de bescherming van de volksgezondheid en de arbeidsmarkt wordt gerekend te behoren.
1.4
Ingevolge het vreemdelingenbeleid geldt voor gezinshereniging met een hoofdpersoon die in Aruba een vergunning tot tijdelijk verblijf heeft, dat die hoofdpersoon minstens 3 jaar (legaal) in Aruba woont. In dit geval kan er aan de echtgenoot/echtgenote een tijdelijke verblijfsvergunning worden verstrekt.
De feiten
2.1
De man en de echtgenote zijn op 21 juni 2017 in Venezuela met elkaar getrouwd. Dit huwelijk is op 28 juli 2017 in het Bevolkingsregister van Aruba geregistreerd.
2.2
Bij notariële akte van 23 februari 2016 is de in Aruba gevestigde vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, [naam vennootschap], opgericht. Uit de slotverklaring van voornoemde akte blijkt, dat bij de oprichting 100 aandelen zijn geplaatst en zullen worden volgestort, en dat de man voor veertig aandelen zal deelnemen in gemeld geplaatst kapitaal van de vennootschap. Uit het aandeelhoudersregister blijkt dat het gaat om aandelen met een nominale waarde per aandeel van Afl. 10,-.
2.3
Aan de man is op 27 maart 2018 een eerste vergunning tot tijdelijk verblijf verleend om als General Manager in loondienst werkzaam te zijn bij de werkgever [naam vennootschap], welke vergunning geldig was van 4 mei 2018 tot 4 mei 2019. Op 26 maart 2019 is aan de man een tweede vergunning tot tijdelijk verblijf verleend voor de periode van 4 mei 2019 tot 4 mei 2020.
2.4
Op 27 maart 2018 heeft de echtgenote een aanvraag ingediend voor een vergunning tot tijdelijk verblijf op grond van gezinshereniging.
2.5
Dit verzoek is bij beschikking van 19 juni 2018 afgewezen. Verweerder heeft daarbij het volgende vermeld:
“Uit controle van de door u verstrekte gegevens is gebleken dat u niet voldoet aan de toelatingseisen voor deze verblijfstitel.
Echtgenoot van betr. heeft arbeid in loondienst geldig t/m 4-5-2019 als general manager bij [naam vennootschap], deze is zijn 2e vergunning. (…)”
Hiertegen hebben appellanten op 24 juli 2018 bezwaar gemaakt.
2.6
Bij beschikking van 23 augustus 2018 heeft verweerder de aanvraag van de echtgenote om een vergunning tot tijdelijk verblijf afgewezen. Daarbij heeft verweerder het volgende vermeld:
“Na controle van de door u verstrekte gegevens is gebleken dat u niet voldoet aan de voorwaarden en toelatingseisen van deze vergunning. Uw garantsteller heeft geen 3 vergunningen en staat ook niet ingeschreven over meer dan 3 jaar onafgebroken als ingezetene in het bevolkingsregister van Aruba. (…)”
2.7
Tegen voornoemde beschikking hebben appellanten tijdig, op 1 oktober 2018, bezwaar gemaakt.
2.8
Bij de bestreden beslissing op bezwaar van 15 april 2019 is het bezwaar van de man niet-ontvankelijk verklaard, en het bezwaar van de echtgenote ongegrond. Daarbij is het volgende vermeld:
“(…) Reden dat uw bezwaarschrift ongegrond is bevonden is, dat uw echtgenoot weliswaar in het bezit is van een geldige vergunning tot verblijf in Aruba voor bepaalde tijd, doch dit ten tijde van uw eerste verzoek om een eerste vergunning slechts zijn eerste vergunning betrof. (…) Het vreemdelingenbeleid geeft de mogelijkheid voor vreemdelingen, om na minimaal drie jaren vergunning tot tijdelijk verblijf (met toestemming om te werken) te hebben gehad, tevens een verblijfstitel voor hun wettige gezinsleden aan te vragen. In casu voldoet/voldeed uw echtgenoot (nog) niet aan de vereisten, namelijk voorafgaand aan het verzoek voor u, eerst in het bezit te zijn geweest van minimaal drie vergunningen met een beloop van minimaal drie jaren in totaal en alhier voor minimaal drie jaren ingeschreven te zijn geweest in het Arubaanse bevolkingsregister. Dit zijn dan ook de redenen, waarom de afwijzende beschikking waarvan bezwaar, gehandhaafd blijft. Voor zover het bezwaarschrift (…) de heer [de man] betreft, is het niet-ontvankelijk bevonden. De heer [de man] is namelijk geen rechtsreeks belanghebbende persoon, getroffen bij de betreffende afwijzende beschikking die conform de Lar een bezwaarschrift mag indienen (…).”
De standpunten van partijen
3.1
Aan de bestreden beslissing heeft verweerder ten aanzien van de echtgenote ten grondslag gelegd, dat de man ten tijde van de aanvraag tot een vergunning voor de echtgenote, niet voldeed aan de vereisten voor verlening van vergunningen in het kader van gezinshereniging zoals neergelegd in het toelatingsbeleid, omdat hij toen nog niet drie jaar lang en onafgebroken vergunningen heeft gehad. Ter zitting heeft verweerder hieraan toegevoegd, dat de man niet als investeerder noch als aandeelhouder kan worden aangemerkt, nu voor het laatste geldt dat sprake moet zijn van een vreemdeling die in het bezit is van 40% van de aandelen van een in Aruba gevestigde onderneming met een minimaal gestort en geplaatst kapitaal van Afl. 50.000,-. De VBA waarvan de man 40% aandeelhouder is, had bij de oprichting amper Afl. 1.000,- aan geplaatst kapitaal. In dit geval geldt dus niet de uitzonderingsbepaling, aldus verweerder.
3.2
Verweerder heeft ten aanzien van de man aan de bestreden beslissing ten grondslag gelegd, dat hij geen rechtstreeks belanghebbende is.
3.3
Appellanten kunnen zich niet verenigen met de afwijzende beslissing op bezwaar, en hebben zich daarbij ten eerste op het standpunt gesteld dat de bestreden beslissing is genomen in strijd met het verbod op dubbel mandaat, dat alhier geldt sinds de uitspraak van dit gerecht van 16 februari 2011 (LAR nr. 1940 van 2010).
Appellanten hebben zich verder op het standpunt gesteld dat de bestreden beslissing op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen, niet wordt gedragen door de daaraan gegeven motivering en enige deugdelijke belangenafweging ontbeert. Zij concluderen tot gegrondverklaring van hun beroep, vernietiging van de bestreden beslissing en tot het gelasten van verweerder om binnen twee weken na deze uitspraak, een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen, inhoudende dat alsnog aan de echtgenote een verblijfsvergunning wordt verleend.
Daartoe hebben zij betoogd dat verweerder bij het nemen van de bestreden beslissing geen rekening heeft gehouden met het feit dat er in dit geval sprake is van een uitzonderingsgeval zoals opgenomen in het beleid dat vanaf 12 december 2017 door verweerder wordt gevoerd. De vereiste van drie vergunningen en drie jaar onafgebroken als ingezetene ingeschreven staan in het Bevolkingsregister geldt in dit geval niet, omdat de man als investeerder moet worden aangemerkt, nu hij beschikt over 40% van de aandelen in de VBA [naam vennootschap], en hij beschikt over een geldige vergunning. Dit had ertoe moeten leiden dat de afwijzende beschikking had moeten worden herzien, nu de echtgenote in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning omdat zij bijdraagt aan de Arubaanse economie en geen druk legt op de Arubaanse arbeidsmarkt, aldus appellanten.
Tot slot voeren appellanten aan dat de bestreden beslissing inbreuk maakt op het in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) neergelegde recht op gezinsleven. Er bestaan onoverkomelijke belemmeringen voor appellanten om in Venezuela te gaan wonen gezien de huidige veiligheidssituatie en de humanitaire crisis aldaar. Indien de echtgenote Aruba zou moeten verlaten, zal er geen sprake meer zijn van enig gezinsleven, nu de man Aruba thans niet kan verlaten om naar Venezuela te gaan om de echtgenote aldaar te gaan bezoeken. Dit los van het feit dat verweerder een relatie op afstand niet van appellanten zou mogen verwachten. Aldus nog steeds appellanten.
De beoordeling
4. Wat betreft de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar van de man, overweegt het gerecht als volgt. Volgens vaste rechtspraak van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (onder meer de uitspraak van 30 mei 2005, ECLI:NL:OGHAA:2005:BF7470,) is bij de beschikking om een vergunning tot tijdelijk verblijf te verlenen of te weigeren, slechts het belang van de aanvragende vreemdeling rechtstreeks betrokken.
Het gaat in dit geval om een vergunningsaanvraag voor de echtgenote. Zij is dan ook de aanvragende vreemdeling. Gelet hierop is de man bij de beschikking van 23 augustus 2018 geen belanghebbende in de zin van de Lar, en heeft verweerder zijn bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard. Hieruit volgt dat het beroep van de man ongegrond moet worden verklaard.
5. De echtgenote heeft een beroep gedaan op het beginsel van verbod op dubbel mandaat, dat hier als ongeschreven regel geldt, maar heeft dit beroep niet nader geconcretiseerd en onderbouwd. Voor zover zij heeft beoogd te betogen dat dezelfde functionaris zowel de beschikking als de beslissing op bezwaar heeft genomen, slaagt dat betoog niet, nu de beschikking is genomen namens de minister door een ambtenaar werkzaam bij de DIMAS, de heer [naam ambtenaar], terwijl de beslissing op bezwaar is genomen namens de minister door de directeur van de DIMAS, mevrouw mr. [naam mevrouw]. Anders dan de echtgenote ter zitting heeft betoogd, houdt voornoemd ongeschreven beginsel niet in dat de beslissing op bezwaar uitsluitend door de minister mag worden genomen. Dat zou niet stroken met het bepaalde in artikelen 7 en 9, eerste lid van de Ltu. Voldoende is dat niet dezelfde functionaris beide beslissingen neemt en dat de beslissing op bezwaar wordt genomen door een hoger geplaatste ambtenaar.
6. Het betoog dat er in deze zaak sprake is van een uitzonderingsgeval conform het door verweerder toegepaste beleid, slaagt evenmin. Het gerecht overweegt daartoe als volgt. Uit de overgelegde stukken blijkt dat aan de man vergunningen tot tijdelijk verblijf met verblijfsdoel ‘arbeid in loondienst’, zijn verleend. Aan de man zijn dus geen vergunningen als investeerder of aandeelhouder verleend. De man heeft tegen de verleende vergunningen geen rechtsmiddel aangewend, zodat deze thans rechtens onaantastbaar zijn. Het voorgaande heeft tot gevolg dat er geen sprake is van een uitzonderingsgeval dat maakt dat aan de echtgenote een verblijfsvergunning moet worden verleend voordat de man, zijnde haar garantsteller, drie verblijfsvergunningen heeft gehad.
7. Wat betreft het betoog dat de bestreden beslissing inbreuk maakt op het gezinsleven van appellanten, overweegt het gerecht dat, met de bestreden beslissing de echtgenote geen verblijfstitel wordt ontnomen die haar tot gezinsleven hier in Aruba in staat stelde, zodat van een inmenging in de uitoefening van haar recht op respect voor zulk leven, als bedoeld in artikel 8 van het EVRM, geen sprake is. Evenmin is gebleken van zodanige bijzondere feiten en omstandigheden, dat uit het recht op respect voor gezinsleven een positieve verplichting voortvloeit om ten behoeve van de echtgenote niettemin een verblijfsvergunning te verlenen. De enkele verwijzing naar de algemene situatie in Venezuela is daartoe ontoereikend. Ook dit betoog faalt derhalve.
8. Gelet op het voorgaande is ook het beroep van de echtgenote, ongegrond.
9. Voor een veroordeling in de proceskosten dan wel teruggave van het griffierecht is geen grondslag.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mr. N.K. Engelbrecht, rechter in dit gerecht, en wordt geacht in het openbaar te zijn uitgesproken ter zitting van 6 april 2020 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na dagtekening van deze uitspraak hoger beroep instellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (LAR-zaken).
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij de griffie van dit Gerecht.
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de dag van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is een griffierecht van Afl. 75 verschuldigd.