ECLI:NL:OGEAA:2020:166

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
20 april 2020
Publicatiedatum
8 mei 2020
Zaaknummer
AUA202001017
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot opheffing van inbewaringstelling in asielprocedure

In deze zaak heeft de rechter-commissaris op 20 april 2020 uitspraak gedaan over een verzoek tot opheffing van de inbewaringstelling van een Venezolaanse verzoeker. De inbewaringstelling was bevolen door de minister van Justitie, Veiligheid en Integratie op 16 januari 2020. De rechter-commissaris had op 17 januari 2020 al geoordeeld dat deze vrijheidsontneming rechtmatig was. De verzoeker heeft op 7 april 2020 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 16, derde lid, van de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu), waarin hij stelde dat er geen reëel zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn was. De minister had de gelegenheid gekregen om binnen zeven dagen op het verzoek te reageren, maar heeft hiervan geen gebruik gemaakt.

De rechter-commissaris heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de inbewaringstelling rechtmatig is en dat het verzoek tot opheffing van de bewaring niet kan worden toegewezen. Hij overweegt dat het bezwaar en het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening de werking van de afwijzende asielbeschikking niet schorsen, waardoor de verzoeker uitgezet kan worden. De rechter-commissaris concludeert dat, ondanks het verzoek om schorsing van de afwijzende beschikking, er geen aanknopingspunten zijn om te stellen dat er geen reëel zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn is. De rechter-commissaris wijst het verzoek tot opheffing van de inbewaringstelling af, met de overweging dat de voortzetting van de bewaring niet onrechtmatig is.

De uitspraak is gedaan door mr. M. Soffers, rechter-commissaris, in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Uitspraak van 20 april 2020
LTU nr. AUA202001017

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

van de rechter-commissaris belast met de behandeling
van administratiefrechtelijke inbewaringstelling,
in de zaak van:

[Betrokkene],

Van Venezolaanse nationaliteit, geboren op [geboortedatum] 1984,
BETROKKENE,
gemachtigde: drs. M.L. Hassell.

PROCESVERLOOP

Bij bevelschrift van 16 januari 2020 heeft de minister van Justitie, Veiligheid en Integratie (minister) de inbewaringstelling van verzoeker bevolen.
De rechter-commissaris heeft op 17 januari 2020 geoordeeld dat deze vrijheidsontneming rechtmatig is.
Op 7 april 2020 heeft verzoeker bij dit gerecht een verzoekschrift ex artikel 16, derde lid, van de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu) ingediend.
De minister is op 7 april 2020 in de gelegenheid gesteld binnen zeven dagen te reageren op het verzoekschrift. De minister heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.
Uitspraak is bepaald op heden.

BEOORDELING

1. Ingevolge artikel 16, derde lid, van de Ltu wordt de betrokkene binnen 72 uur betrokkene voor een rechter-commissaris geleid, die de rechtmatigheid van de vrijheidsontneming toetst. Een bevel tot inbewaringstelling kan door de rechter-commissaris te allen tijde op verzoek van de betrokkene worden opgeheven.
2. Verzoeker meent dat de voortzetting van de bewaring onrechtmatig is omdat een reëel zicht op uitzetting binnen redelijke termijn ontbreekt. Verder stelt verzoeker dat de vreemdelingenbewaring moet worden opgeheven omdat verzoeker het gerecht heeft verzocht om schorsing van de afwijzende beschikking op zijn asielaanvraag.
3. De rechter-commissaris overweegt dat nu in rechte vast staat dat de inbewaringstelling rechtmatig is, in deze procedure uitsluitend ter beoordeling voor ligt of bij afweging van de betrokken belangen het voortduren van de bewaring rechtmatig is. In het bijzonder is daarbij van belang of er, mede gezien de duur van de bewaring, nog zicht is op uitzetting van de betrokkene en of er voldoende wordt ondernomen om de uitzetting te bewerkstelligen.
4. Vast staat dat bij beschikking van 21 maart 2020 de asielaanvraag van verzoeker is afgewezen. Verzoeker heeft op 26 maart 2020 bezwaar gemaakt tegen deze afwijzende beschikking en heeft bij het gerecht verzocht om een voorlopige voorziening te treffen inhoudende een schorsing van de afwijzende beschikking. Op dit verzoek is nog niet beslist.
5. De rechter-commissaris overweegt dat het bezwaar noch het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening de werking van de afwijzende asielbeschikking schorst (artikel 9, vierde lid, van de Lar), zodat verzoeker uitgezet kan worden. Verweerder gaat echter niet over tot uitzetting van verzoeker tot op zijn verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening in de asielprocedure is beslist. Anders dan verzoeker stelt, maakt dit het voortduren van de bewaring niet onrechtmatig. Weliswaar brengt dit verzoek enig uitstel van de uitzetting met zich mee maar dit rechtvaardigt niet de conclusie dat reëel zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn reeds daarom al ontbreekt. Het is niet aan de rechter-commissaris om op het oordeel van de voorzieningenrechter vooruit te lopen. Voor het oordeel dat niet binnen afzienbare tijd op het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening zal worden beslist, bestaan geen aanknopingspunten.
6. Nu evenmin vast staat dat reëel zicht op uitzetting binnen redelijke termijn ontbreekt vanwege de maatregelen ter voorkoming van de verspreiding van het coronavirus, komt de rechter-commissaris tot de slotsom dat het voortduren van de bewaring niet onrechtmatig is.

BESLISSING

De rechter-commissaris:
wijst het verzoek af.
Aldus opgemaakt door mr. M. Soffers, rechter-commissaris, op 20 april 2020, in tegenwoordigheid van de griffier.