In deze zaak heeft de vader verzocht om gezamenlijk gezag over zijn minderjarige kind met de moeder. De procedure begon met een beschikking van 26 maart 2019, waarin de vader vervangende toestemming kreeg om de minderjarige te erkennen. De Voogdijraad werd verzocht om onderzoek te doen naar de mogelijkheid van gezamenlijk gezag, gezien de zorgen over de communicatie tussen de ouders en de impact op het welzijn van de minderjarige.
Tijdens de mondelinge behandeling op 14 januari 2020 gaven beide ouders aan dat de vader de minderjarige had erkend, wat hem bevoegd maakte tot gezag. Echter, het rapport van de Voogdijraad wees op significante communicatieproblemen tussen de ouders, waarbij de vader moeilijk bereikbaar was en niet voldeed aan afspraken. Dit leidde tot de conclusie dat de ouders niet in staat waren om samen belangrijke beslissingen te nemen in het belang van de minderjarige.
Het gerecht overwoog dat het ouderlijk gezag de plicht en het recht inhoudt om voor het kind te zorgen en dat gezamenlijk gezag vereist dat ouders in staat zijn om samen beslissingen te nemen. Gezien de huidige situatie en het advies van de Voogdijraad, concludeerde het gerecht dat er een onaanvaardbaar risico bestond dat de minderjarige klem of verloren zou raken tussen de ouders als zij gezamenlijk gezag zouden uitoefenen. Daarom werd het verzoek van de vader om gezamenlijk gezag afgewezen.