Uitspraak
1.PROCESVERLOOP
2.FEITEN
3.GESCHIL EN STANDPUNTEN PARTIJEN
4.BEOORDELING VAN HET GESCHIL
Ontvankelijkheid beroep
5.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT
6.DE BESLISSING
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
In deze zaak heeft belanghebbende, een ouder in Aruba, beroep ingesteld tegen de aanslagen in de inkomstenbelasting en premie AZV voor het jaar 2012, opgelegd door de Inspecteur der Belastingen. De belanghebbende heeft twee kinderen met studieschulden aan het Land Aruba en heeft het totaalbedrag van deze schulden afgelost, in de veronderstelling dat deze uitgave als een buitengewone last kan worden aangemerkt. De Inspecteur stelt echter dat de kosten niet op belanghebbende drukken, omdat zij zelf heeft aangegeven de kosten te hebben voorgeschoten. Het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba heeft geoordeeld dat de schuldaflossing niet kan worden aangemerkt als een buitengewone last, omdat deze niet noodzakelijk was voor de onmiddellijke verlichting van betalingsmoeilijkheden van de kinderen. De uitspraak van het Gerecht is gedaan op 20 maart 2020, waarbij het beroep ongegrond is verklaard en het teveel betaalde griffierecht aan belanghebbende zal worden terugbetaald.
De zaak betreft de vraag of de aflossing van de studieschuld door de ouder kan worden aangemerkt als een uitgave die drukt op de belastingplichtige, en of deze uitgave kan worden afgetrokken als een buitengewone last volgens de Landsverordening Inkomstenbelasting. Het Gerecht heeft vastgesteld dat de kinderen niet verplicht waren om hun studieschuld af te lossen in het jaar 2012 en dat er geen bewijs is dat zij in betalingsmoeilijkheden verkeerden. De belanghebbende heeft aangevoerd dat het haar morele plicht was om de schuld af te lossen, maar het Gerecht heeft geoordeeld dat de uitgave niet voldoet aan de voorwaarden voor aftrekbaarheid als buitengewone last. De uitspraak benadrukt de noodzaak van bewijs dat de uitgaven noodzakelijk waren voor het levensonderhoud van de kinderen.