ECLI:NL:OGEAA:2019:90

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
18 februari 2019
Publicatiedatum
7 maart 2019
Zaaknummer
AUA201802074
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de subsidiëring van salariskosten voor een conrector met pensioengerechtigde leeftijd

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 18 februari 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Stichting Voortgezet Onderwijs Aruba (SMOA) en de Minister van Onderwijs, Wetenschap en Duurzame Ontwikkeling. De zaak betreft de goedkeuring van subsidie voor salariskosten van een tijdelijk aangestelde conrector, die de pensioengerechtigde leeftijd had bereikt. De appellante, SMOA, had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van de Minister van Onderwijs, die het verzoek om subsidie had afgewezen op basis van de leeftijd van de conrector en de vermeende uitbreiding van het aantal bestuursleden. Het Gerecht oordeelde dat de Minister ten onrechte had gesteld dat het sluiten van een contract met iemand ouder dan de pensioengerechtigde leeftijd niet toegestaan was. Het Gerecht concludeerde dat de interne instructie van de Minister geen wettelijke basis had en dat de appellante bevoegd was om een arbeidscontract te sluiten met de conrector. Tevens oordeelde het Gerecht dat de uitbreiding van het bestuur niet correct was, aangezien de conrector niet als nieuw bestuurslid kon worden beschouwd. De uitspraak leidde tot de vernietiging van de bestreden beslissing van de Minister en de verplichting om binnen drie maanden een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van appellante.

Uitspraak

Uitspraak van 18 februari 2019
LAR nr. AUA201802074

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

STICHTING VOORTGEZET ONDERWIJS ARUBA,

gevestigd in Aruba,
APPELLANTE, hierna: SMOA,
gemachtigde: de advocaat mr. E.R. Zeppenfeldt,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN ONDERWIJS, WETENSCHAP EN DUURZAME ONTWIKKELING,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. M.P. Jansen (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij beslissing op bezwaar van 31 mei 2018 (bestreden beslissing) heeft verweerder het bezwaarschrift van appellante, gericht tegen de beschikking van 8 december 2016 ten aanzien van goedkeuring voor subsidie van salariskosten van de tijdelijk aangestelde conrector bij Colegio Arubano, ongegrond verklaard.
Tegen deze beslissing heeft appellante op 12 juli 2018 beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 3 september 2018 een verweerschrift ingediend.
Het gerecht heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 januari 2019. Appellante is verschenen bij zijn gemachtigde en verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door de gemachtigde voornoemd.
Uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

De feiten

1.1
Per 1 april 2016 zijn de werkzaamheden van rector [naam rector] (hierna: [rector]) bij het Colegio Arubano beëindigd.
1.2
Hangende de selectie van een nieuwe rector is conrector mevrouw [naam mw conrector] (hierna: [mw conrector]) aangesteld als waarnemend rector.
1.3
Bij brief van 7 juni 2016 heeft de minister van Financiën en Overheidsorganisaties alle directeuren, hoofden van diensten, bureaus en ambtenaren belast met de leiding bericht dat de ministerraad als volgt heeft besloten:
“1. Ambtenaren die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt kunnen niet blijven werken bij Het Land, ook niet op basis van een arbeidscontract. Verzoeken hiertoe zullen worden afgewezen.
2. Huidige arbeidscontracten met werknemers die reeds de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt of overschreden zullen van rechtswege worden beëindigd. Deze arbeidscontracten zullen noch verlengd noch vernieuwd worden.
3. Enkel en alleen bij cruciale functies kan een uitzondering worden gemaakt, waarbij voor maximaal één jaar een arbeidscontract wordt aangegaan om de kennis, ervaring en opgebouwde netwerken over te dragen. Op het salaris van de arbeidscontractant zal de pensioenuitkering in mindering worden gebracht. Om het niveau van het laatstgenoten salaris te bereiken wordt een minimale toelage toegekend met een maximum van 25%.”.
1.4
Met ingang van september 2016 is de heer [conrector] (hierna: [conrector]) voor zes maanden aangesteld als conrector. [conrector] had bij zijn aanstelling de leeftijd van drieënzestig jaar.
1.5
Bij brief van 12 oktober 2016 heeft appellante aan verweerder verzocht haar goedkeuring te verlenen voor de subsidie van salariskosten van [conrector].
1.6
Bij beschikking van 8 december 2016 is het onder 1.5 opgenomen verzoek afgewezen, omdat [conrector] de pensioengerechtigde leeftijd reeds had bereikt.
1.7
Appellante heeft op 18 januari 2017 hiertegen bezwaar ingesteld.
1.8
In de bestreden beslissing heeft verweerder de afwijzingsgrond van de beschikking gehandhaafd en tevens uitbreiding van het aantal bestuursleden als afwijzingsgrond opgenomen.
Het wettelijk kader
2. De toepasselijke bepalingen zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
De standpunten van partijen
3.1
Aan de bestreden beslissing heeft verweerder ten grondslag gelegd dat ten tijde van de aanstelling van [conrector], [mw conrector] nog als conrector was benoemd. Er was in feite geen formatieplaats opengevallen. Door een andere persoon als conrector aan te trekken is de samenstelling van het bestuur uit zes leden komen te bestaan in plaats van vijf. Deze uitbreiding is niet in de wenselijkheidsbegroting over 2016 opgenomen en is niet door verweerder goedgekeurd. Appellante heeft de bevoegdheid niet om een zodanige ingrijpende wijziging van de organisatorische structuur van het bestuur door te voeren.
Tevens had [conrector] ten tijde van de aanstelling de pensioengerechtigde leeftijd (in die tijd 61 jaar) reeds bereikt. Onder verwijzing naar een circulaire van de Minister van Financiën en Overheidsorganisatie van 7 juni 2016, kunnen zij die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt, niet blijven werken bij het Land, ook niet op basis van een arbeidscontract. Verweerder is op grond van artikel 1, vierde lid van de Landsverordening van 27 november 2014 houdende bijzondere voorzieningen ten aanzien van de pensioenregelingen voor ambtenaren, gewezen ambtenaren en daarmee gelijkgestelden, alsmede houdende afwikkeling van een aantal sociale zekerheidsschulden (Lv. 27 november 2014), bevoegd om dit beleid ten aanzien van de appellante toe te passen.
3.2
Appellante betoogt, zoals ter zitting verduidelijkt, dat [conrector] tijdelijk is aangesteld als conrector, hangende de werving van een nieuwe rector. Volgens appellante mag verweerder niet weigeren om het salaris etc. van [conrector] te subsidiëren. Hij voldoet aan de benoembaarheidsvereisten genoemd in artikelen 34, 35 en 40 van de Landsverordening voortgezet onderwijs (Lvo).
Appellante betoogt voorts dat de motivering van de bestreden beschikking feitelijk onjuist is. Zo betwist appellante dat het bestuur van Colegio Arubano met de tijdelijke benoeming van [conrector] is uitgebreid met een zesde bestuurslid. [rector] mocht niet tot bestaande bestuursleden worden gerekend nu hij ontslag had genomen. Ook staat volgens appellante vast dat de conrector [mw conrector] vanaf het vertrek van de rector [rector] als rector fungeerde, en niet meer als conrector. Verweerder mag niet weigeren om het salaris van [conrector] te subsidiëren op grond van het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, nu dit geen wettelijke afwijzingsgrond is.
Appellante is bevoegd haar eigen personeel te benoemen en heeft daarbij geen goedkeuring van verweerder nodig. Appellante bepaalt haar eigen personeelsbeleid. Ook wordt de dienstbetrekking tussen appellante en haar conrector beheerst door een arbeidsovereenkomst. Nergens uit de wet volgt dat een arbeidsovereenkomst automatisch ten einde komt bij het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd.
Appellante betoogt dat Colegio Arubano meerdere rectoren had die de pensioengerechtigde leeftijd hadden bereikt en waarvan het salaris normaal gesubsidieerd werd. Appellante is niet in staat om zelf het salaris van [conrector] te bekostigen.
De beoordeling
4.1
In de eerste plaats is in geschil of de leeftijd van [conrector] ten tijde van zijn indiensttreding aan de subsidiëring in de weg staat.
4.2
Het gerecht overweegt dat de brief van 7 juni 2016 (zie 1.3) een aanwijzing bevat van verweerder aan ambtenaren werkzaam op het ministerie. Het gaat hierbij om een interne instructie zonder verdere wettelijke basis en strekking. Door deze instructie wordt de bevoegdheid van appellante om een arbeidscontract te sluiten, dus niet beperkt. Ook volgt uit hoofdstuk II van de Lvo niet dat een dergelijke interne instructie gevolgen heeft voor de bekostiging.
4.3
Anders dan verweerder stelt, volgt niet uit artikel 1, vierde lid van de Lv. 27 november 2014 dat het sluiten van een contract met iemand ouder dan de pensioengerechtigde leeftijd niet toegestaan is dan wel beperkt kan worden. Op grond van het voorgaande oordeelt het gerecht dat verweerder ten onrechte de leeftijd van [conrector] aan de afwijzing ten grondslag heeft gelegd.
5.1
In de tweede plaats is in geschil of de wijzing in de samenstelling van het bestuur grond voor de afwijzing vormt.
5.2
Het gerecht overweegt dat aan de totstandkoming van de subsidiëring een raming vooraf gaat welke niet aan personen is gebonden. De raming voor het komende dienstjaar 2016-2017 was erop gebaseerd dat er vijf bestuursleden zouden zijn. Verweerder heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat dit niet de feitelijke situatie was. [rector] was bij de aanvang van het dienstjaar reeds vertrokken (zie 1.1). Kort na het begin van het dienstjaar is [conrector] in dienst gekomen (zie 1.4). De stelling van verweerder dat het aantal bestuursleden is uitgebreid van vijf naar zes, is dus onjuist.
5.3
Het gerecht oordeelt daarom dat verweerder ten onrechte aan de bestreden beslissing ten grondslag heeft gelegd dat het aantal bestuursleden was uitgebreid.
6. Het beroep is gegrond. De beschikking van 31 mei 2018 dient te worden vernietigd.
7. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden verwezen.

DE BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het beroep van appellante gegrond;
- vernietigt de beschikking van verweerder van 31 mei 2018;
- bepaalt dat verweerder binnen drie maanden na dagtekening van deze uitspraak een nieuwe beslissing dient te nemen op het bezwaar van appellante, met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure, welke worden begroot op een bedrag van Afl. 1.000,- aan gemachtigdensalaris;
- gelast dat het door appellante gestorte griffierecht van Afl. 25,- aan haar wordt terugbetaald.
Deze uitspraak is gegeven door mr. A.J.H. van Suilen, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 februari 2019, in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na dagtekening van deze uitspraak hoger beroep instellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (LAR-zaken).
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij de griffie van dit Gerecht.
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de dag van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is een griffierecht van Afl. 75 verschuldigd.
BIJLAGE
Landsverordening voortgezet onderwijs
Artikel 1
Deze landsverordening verstaat onder:
Minister: minister, belast met onderwijs;
Inspecteur: de inspecteur van het onderwijs, belast met het toezicht op de school;
School: een school voor voortgezet onderwijs, tenzij het tegendeel blijkt;
openbare school: een door het Land in stand gehouden school;
bijzondere school: een door een natuurlijke persoon of door een privaatrechtelijke rechtspersoon in stand gehouden school;
bevoegd gezag: voor wat betreft
a. een openbare school: de Minister;
b. een bijzondere school: het schoolbestuur;
profiel: een samenhangend onderwijsprogramma dat zich kenmerkt door een brede algemene maatschappelijk- een persoonlijke vorming en een gedegen voorbereiding op het vervolgonderwijs.
TITEL II
Het onderwijs
Artikel 5
Het voortgezet onderwijs wordt onderscheiden in:
a. voorbereidend wetenschappelijk onderwijs;
b. hoger en middelbaar algemeen voortgezet onderwijs;
c. hoger, middelbaar en lager beroepsonderwijs.
AFDELING I
Openbaar en uit de openbare kas bekostigd bijzonder schoolonderwijs
Artikel 6
De bepalingen van de hoofdstukken I en II van deze afdeling regelen het openbaar schoolonderwijs; de bepalingen van de hoofdstukken I en III zijn voorwaarden voor bekostiging van het bijzonder schoolonderwijs.
HOOFDSTUK I
Regelen voor het openbaar schoolonderwijs, tevens voorwaarden voor bekostiging van het bijzonder schoolonderwijs
Artikel 34
1. (…)
2. Aan het hoofd van een school voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs en aan het hoofd van een scholengemeenschap waaraan mede voorbereidend wetenschappelijk onderwijs wordt gegeven, staat een rector, aan het hoofd van de overige scholen en scholengemeenschappen een directeur. Tot rector of directeur is slechts benoembaar hij die met inachtneming van artikel 35, eerste lid, kan worden benoemd tot leraar in een van de vakken die aan de school worden onderwezen. In bijzondere gevallen kan het bevoegd gezag met goedkeuring van de Minister afwijken van het bepaalde in de vorige volzin.
3. Het bevoegd gezag benoemt één of meer van de leraren om de rector of de directeur bij te staan en bij afwezigheid te vervangen; deze dragen de titel van onderscheidenlijk conrector en adjunctdirecteur.
4. De Minister, de directeur van de Directie Onderwijs gehoord, stelt voorschriften vast omtrent het aantal door de rector of de directeur en door de conrector of de adjunct-directeur ten minste te geven lessen.
Artikel 38
De salarissen en de toelagen, door het bevoegd gezag toe te kennen aan de rector of de directeur, de leraren en het overige personeel, worden vastgesteld bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen.
HOOFDSTUK II
Artikel 65
1. De kosten van de bijzondere scholen, bedoeld in afdeling I van titel II, worden door het Land vergoed met inachtneming van de artikelen 66 tot en met 94.
2. Aan bijzondere scholen als bedoeld in het eerste lid, wordt geen vergoeding toegekend dan krachtens de bepalingen van deze landsverordening.
3. Het schoolbestuur dient vóór 15 februari van het lopende dienstjaar een verzoek om vergoeding van de geraamde kosten voor het komende dienstjaar in bij de Minister. Het verzoek is met redenen omkleed en gaat vergezeld van een prognose omtrent het te verwachten aantal leerlingen en van een voorlopige begroting van kosten, middelen en investeringen voor het komende dienstjaar.
Artikel 66
De kosten der scholen zijn:
a. de salarissen, waaronder worden verstaan de kosten van de salarissen en toelagen, bedoeld in artikel 38, de uitkeringen en vergoedingen waarop de rectoren, de directeuren, de leraren en het overige personeel, bedoeld in artikel 38, aanspraak hebben, de bijdragen tot hun pensioen en tot dat van hun weduwen en wezen, alsmede van de voor hen wettelijk verschuldigde premies;
b. (…)
c. (…)
d. (…)
e. (…)
Artikel 67
Voor zover de wijze van berekening der vergoeding ten behoeve van de bijzondere scholen in de volgende artikelen niet nader is geregeld, omvat de vergoeding het bedrag dier kosten, voor zover de Minister daaraan zijn goedkeuring heeft gehecht.
Landsverordening van 27 november 2014 houdende bijzondere voorzieningen ten aanzien van de pensioenregelingen voor ambtenaren, gewezen ambtenaren en daarmee gelijkgestelden, alsmede houdende afwikkeling van een aantal sociale zekerheidsschulden.
Artikel 1
1. De minister van Financiën en Overheidsorganisatie is gemachtigd om met de stichting Algemeen Pensioenfonds Aruba één of meer overeenkomsten naar burgerlijk recht aan te gaan waarin de op grond van de artikelen 2, eerste lid, en 3, eerste lid, van de Landsverordening privatisering APFA (AB 2005 no. 30) tot stand gekomen overeenkomsten inzake de pensioenaanspraken van ambtenaren, gewezen ambtenaren en daarmee gelijkgestelden, die bij de stichting Algemeen Pensioenfonds Aruba zijn ondergebracht, worden vervangen en daarna desgewenst gewijzigd.
2. Een overeenkomst en een wijziging van een overeenkomst als bedoeld in het eerste lid, verbindt ook de werkgevers van de gelijkgestelden, bedoeld in het eerste lid, alsmede de gelijkgestelden zelf. Alvorens een overeenkomst of een wijziging van een overeenkomst aan te gaan, pleegt de minister van Financiën en Overheidsorganisatie overleg met de betrokken werkgevers of hun vertegenwoordigende organisatie, alsmede met de vertegenwoordigende organisaties van de gelijkgestelden; een overeenkomst of een wijziging van een overeenkomst wordt pas aangegaan, nadat de minister van Financiën en Overheidsorganisatie heeft vastgesteld dat een meerderheid van de betrokken organisaties heeft ingestemd met de inhoud van de overeenkomst dan wel met de wijziging van de overeenkomst.
3. Artikel 22, tweede lid, van de Comptabiliteitsverordening 1989 (AB 1989 no. 72) is niet van toepassing op de overeenkomst, bedoeld in het eerste lid.
4. In de overeenkomst, bedoeld in het eerste lid, wordt in ieder geval bepaald dat:
a. de leeftijd waarop het recht op ouderdomspensioen ontstaat als volgt bepaald is:
i. per 1 januari 2015: 60,5 jaar;
ii. per 1 januari 2016: 61 jaar;
iii. per 1 januari 2017: 61,5 jaar;
iv. per 1 januari 2018: 62 jaar;
v. per 1 januari 2019: 62,5 jaar;
vi. per 1 januari 2020: 63 jaar:
vii. per 1 januari 2021: 63,5 jaar;
viii. per 1 januari 2022: 64 jaar;
ix. per 1 januari 2023: 64,5 jaar;
x. per 1 januari 2024: 65 jaar;
met dien verstande dat vervroegde ingang of uitstel van de ingang mogelijk is, mits het ouderdomspensioen niet eerder ingaat dan op de leeftijd van 60 jaar en niet later dan bij het bereiken van de leeftijd van 70 jaar;
(…)