ECLI:NL:OGEAA:2019:820

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
18 december 2019
Publicatiedatum
24 december 2019
Zaaknummer
AUA201904006
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielverzoek op basis van Vluchtelingenverdrag en EVRM

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 18 december 2019 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een asielverzoek. Verzoekster, van Venezolaanse nationaliteit, had eerder een asielaanvraag ingediend die op 30 september 2019 door de Minister van Justitie, Veiligheid en Integratie was afgewezen. Deze afwijzing werd op 13 november 2019 aan verzoekster bekendgemaakt, waarna zij op 14 november bezwaar maakte en een verzoekschrift indiende bij het gerecht.

Tijdens de zitting op 4 december 2019 heeft verzoekster verklaard dat zij vreest voor vervolging in Venezuela, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij na terugkeer naar Venezuela daadwerkelijk vervolging zal ondervinden in de zin van het Vluchtelingenverdrag. De rechter concludeerde dat er geen bewijs was dat verzoekster onderworpen zou worden aan een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat het bezwaar tegen de bestreden beschikking geen redelijke kans van slagen heeft. De uitspraak werd gedaan door mr. A.J.H. van Suilen en is definitief, aangezien er geen rechtsmiddel openstaat tegen deze beslissing.

Uitspraak

Uitspraak van 18 december 2019
Lar nr. AUA201904006

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het verzoek in de zin van artikel 54 van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Verzoekster],

van Venezolaanse nationaliteit,
VERZOEKSTER,
gemachtigde: drs. M.L. Hassell,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN JUSTITIE, VEILIGHEID EN INTEGRATIE,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. M.P. Jansen (DWJZ)

PROCESVERLOOP

Bij beschikking van 30 september 2019 (bestreden beschikking) heeft verweerder het asielverzoek van verzoekster afgewezen. Deze beschikking is op 13 november 2019 aan verzoekster bekend gemaakt.
Tegen deze beschikking heeft verzoekster op 14 november 2019 bezwaar gemaakt.
Op 14 november 2019 heeft verzoekster bij dit gerecht een verzoekschrift ex artikel 54 van de Lar ingediend.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 4 december 2019. Verzoekster is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde, en verweerder bij zijn gemachtigde.
Uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

Wettelijk kader

1.1
Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de Lar, kan, indien krachtens deze landsverordening een bezwaar- of beroepschrift aanhangig is, de indiener daarvan aan het gerecht verzoeken om de bestreden beschikking onderscheidenlijk beslissing op het bezwaarschrift te schorsen op grond, dat de uitvoering daarvan voor betrokkene een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang.
Ingevolge het tweede lid van genoemd artikel kan ter voorkoming van nadeel als bedoeld in het eerste lid, op het verzoek van genoemde indiener ook een voorlopige voorziening worden getroffen.
1.2
Het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen (Vluchtelingenverdrag), aangepast bij het Protocol van New York, geeft in artikel 1A, aanhef en ten tweede, de volgende definitie van vluchteling: ‘Elke persoon die uit gegronde vrees voor vervolging wegens zijn ras, godsdienst, nationaliteit, het behoren tot een bepaalde sociale groep of zijn politieke overtuiging, zich bevindt buiten het land waarvan hij de nationaliteit bezit, en die de bescherming van dat land niet kan of, uit hoofde van bovenbedoelde vrees, niet wil inroepen, of die, indien hij geen nationaliteit bezit en ten gevolge van bovenbedoelde gebeurtenissen verblijft buiten het land waar hij vroeger zijn gewone verblijfplaats had, daarheen niet kan of, uit hoofde van bovenbedoelde vrees, niet wil terugkeren’.
1.3
Ingevolge artikel 33, eerste lid, van het Vluchtelingenverdrag zal geen der Verdragsluitende Staten, op welke wijze ook, een vluchteling uitzetten of terugleiden naar de grenzen van een grondgebied waar zijn leven of vrijheid bedreigd zou worden op grond van zijn ras, godsdienst, nationaliteit, het behoren tot een bepaalde sociale groep of zijn politieke overtuiging.
1.4
Ingevolge artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) mag niemand worden onderworpen aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen.
Feiten
2.1
Verzoekster is op 1 september 2017 Aruba binnengekomen vanuit Venezuela.
2.2
Op 16 september 2019 is verzoekster werkend aangetroffen en in vreemdelingsbewaring genomen.
2.3
Op 26 september 2019 heeft verzoekster een asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft verzoekster gehoord op 30 september 2018.
2.4
In de bestreden beschikking heeft verweerder het asielverzoek afgewezen. Het indienen van een bezwaarschrift heeft geen schorsende werking.
Relaas verzoekster
3. Blijkens de bestreden beschikking heeft verzoekster tijdens het verhoor het volgende verklaard:
“U stelt u vreest tot vervolging door de overheid en dat dit zich uit op een gegronde vrees daartoe.
Allereerst dient vastgesteld te worden dat u stelt dat de vervolger de overheid is. U verklaarde dat u ooit (eenmalig), na uren in de rij te hebben gewacht om voedsel te kunnen kopen, 5 pakken bloem van het merk “harina pan” wou kopen, maar u mocht maar 2 pakketten kopen omdat er maar 2 pakketten per persoon verkocht werden. U verklaarde dat u vervolgens heeft geprotesteerd (verbaal heeft aangegeven dat u het hiermee niet eens was) en dat een “Guardia”, zo noemde u de persoon die u had aangesproken, u mondeling zou hebben aangerand. U stelt voorts dat u altijd voor uw rechten zou opkomen en dat u daardoor vermoord zou worden in uw land van herkomst. ”
Ter zitting heeft verzoekster desgevraagd zelf bevestigd dat uitsluitend dit incident haar doet vrezen voor vervolging.
Bestreden beschikking
4. Verweerder heeft het asielverzoek van verzoekster afgewezen omdat niet aannemelijk is geworden dat verzoekster voldoet aan de beoordelingselementen van het vluchtelingenverdrag.
Beoordeling
5 Voor zover de toetsing aan het in artikel 54 van de Lar neergelegde criterium meebrengt dat een beoordeling van het geschil in de hoofdzaak wordt gegeven, heeft het oordeel van het gerecht een voorlopig karakter en is dat niet bindend in de bodemprocedure.
6 De voorzieningenrechter oordeelt dat verzoekster met haar verklaring op generlei wijze aannemelijk heeft gemaakt dat zij na terugkeer vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag zal behoeven te vrezen. Verder is geenszins gebleken dat verzoekster na terugkeer onderworpen zal worden aan een behandeling als bedoeld in artikel 3 van het EVRM.
7 Gezien het voorgaande komt de voorzieningenrechter, voorlopig oordelend, tot de conclusie dat het bezwaar gericht tegen de bestreden beschikking, geen redelijke kans van slagen heeft. Het verzoek wordt afgewezen.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.J.H. van Suilen, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 december 2019 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.