ECLI:NL:OGEAA:2019:82

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
14 februari 2019
Publicatiedatum
21 februari 2019
Zaaknummer
CVB nr. 1230 van 2017/ AUA201701120
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • N.K. Engelbrecht
  • J.R. Geerman
  • E. de Cuba
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen arbeidsgeschiktheidsverklaring en de rol van de controlerend arts

In deze zaak gaat het om een beroep tegen een arbeidsgeschiktheidsverklaring die door de Sociale Verzekeringsbank is afgegeven. Appellante, een inwoner van Aruba, heeft op 14 juni 2017 beroep aangetekend tegen de beslissing van de bank, die haar op 19 mei 2017 had medegedeeld dat zij vanaf 26 april 2017 arbeidsgeschikt was. De bank heeft deze beslissing gebaseerd op de bevindingen van een lichamelijk onderzoek en de conclusie van de controlerend arts, die stelde dat de belasting in het werk van appellante haar huidige belastbaarheid niet overschreed. Appellante was van mening dat zij ten onrechte arbeidsgeschikt was verklaard, omdat haar behandelend specialist, de orthopedisch chirurg L. Soria, M.D., had aangegeven dat zij niet kon werken vanwege aanhoudende rugpijn.

Tijdens de zitting op 6 december 2018 was appellante niet aanwezig, terwijl de bank vertegenwoordigd was door een juridisch adviseur en twee artsen. Het College heeft vastgesteld dat appellante van 2 februari 2017 tot 25 april 2017 arbeidsongeschikt was geweest, maar dat zij haar werkzaamheden op 26 april 2017 had hervat en sindsdien niet meer ziek was gemeld. Het College oordeelde dat de behandelend specialist niet de bevoegdheid had om te bepalen of appellante in staat was om te werken; deze taak ligt bij de controlerend arts. Het College concludeerde dat de bank alle relevante medische informatie had betrokken in zijn besluitvorming en dat de bestreden beslissing op goede gronden berustte. Het beroep van appellante werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

Uitspraak van 14 februari 2019
CVB nr. 1230 van 2017/ AUA201701120
COLLEGE VAN BEROEP
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening ziekteverzekering van
[ Appellante ],
wonende te Aruba,
APPELLANTE,
procederende in persoon,
tegen de beslissing van 19 mei 2017
DE SOCIALE VERZEKERINGSBANK,
gevestigd te Aruba,
VERWEERDER, hierna ook te noemen: de bank,
gemachtigde: de advocaat mr. M.D. Tromp.

1.HET PROCESVERLOOP

1.1
Bij beschikking van 19 mei 2017 (de bestreden beslissing), door appellante ontvangen op 24 mei 2017, heeft de bank appellante bericht dat zij vanaf 26 april 2017 arbeidsgeschikt is voor haar normale arbeid.
1.2
Tegen deze beslissing heeft appellante op 14 juni 2017 beroep aangetekend.
1.3
Op 29 augustus 2017 heeft de bank een verweerschrift ingediend.
1.4
Het beroep van appellante is op de bijeenkomst van 6 december 2018 van dit College behandeld, alwaar namens de bank aanwezig waren mr. B. Every, juridisch adviseur, drs. M. Schaad, verzekeringsarts en drs. M.E. Romijn, bedrijfsarts, bijgestaan door de gemachtigde voornoemd. Appellante is, ondanks daartoe behoorlijk te zijn opgeroepen, niet verschenen.

2.DE BEOORDELING

2.1
Appellante kan zich niet verenigen met de bestreden beslissing en stelt zich op het standpunt dat zij ten onrechte arbeidsgeschikt is verklaard, nu haar behandelend specialist, de orthopedisch chirurg L. Soria, M.D., heeft aangegeven dat zij niet kan werken, en haar werkgever ook weet dat zij haar werk niet kan verrichten wegens aanhoudende rugpijn.
2.2
Aan de bestreden beslissing heeft de bank ten grondslag gelegd dat gezien de bevindingen van het lichamelijk onderzoek, de belasting in het werk van appellante haar huidige belastbaarheid niet overschrijdt. De controlerend arts kon zich niet verenigen met de inhoud van het schrijven van de behandelend specialist, die met een dergelijk schrijven buiten haar vakgebied treedt. In het verweerschrift heeft de bank aangevoerd dat de omstandigheid dat appellante haar arbeid heeft hervat en zich sindsdien een enkele keer wegens een andere reden arbeidsongeschikt heeft gemeld, een indicatie is dat de belasting in haar werk haar huidige belastbaarheid niet overschreed.
2.3
Het College overweegt als volgt.
2.3.1
Uit de door partijen overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat appellante vanaf 2 februari 2017 tot 25 april 2017 arbeidsongeschikt is geweest wegens rugklachten. Appellante is werkzaam als waitress en verricht werkzaamheden voor een ontbijt- en lunchbuffet. Voorts is gebleken dat appellante vanaf 26 april 2017 haar werkzaamheden heeft hervat en zich daarna niet meer heeft ziek gemeld wegens rugklachten.
2.3.2
Anders dan appellante heeft gesteld, blijkt uit de brief van de behandelend orthopedisch chirurg niet dat appellante helemaal niet zou kunnen of mogen werken. Overigens is het niet aan deze specialist om de vraag of appellante in staat is tot het verrichten van werk te beantwoorden; dat is bij uitstek een taak die weggelegd is voor de controlerend arts.
2.3.3
Verder is genoegzaam gebleken dat de bank bij zijn oordeel en besluitvorming over de arbeidsgeschiktheid van appellante alle beschikbare en relevante medische informatie heeft betrokken.
2.3.4
Gelet op het bovenstaande dient appellante naar het oordeel van het College, vanaf 26 april 2017 in staat te worden geacht haar eigen werkzaamheden te verrichten. De bestreden beslissing berust daarom op goede gronden. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

3.DE BESLISSING

Het college van beroep:
- verklaart het beroepschrift van appellante ongegrond.
Aldus gegeven op 14 februari 2019 door mr. N.K. Engelbrecht, voorzitter, J.R. Geerman en E. de Cuba, leden, in tegenwoordigheid van de secretaris.