Op 3 december 2019 heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba uitspraak gedaan in een zaak betreffende de erkenning van een buitenlands vonnis inzake gezag over een minderjarige. Verzoekster, de grootmoeder van de minderjarige, had een verzoek ingediend om een verklaring te verkrijgen die noodzakelijk was voor het aanvragen van een verblijfsvergunning voor de minderjarige. Dit verzoek was gebaseerd op een eerder vonnis van de Sala Civil del Tribunal de Niños, Niñas y Adolescentes del Distrito Judicial de Santo Domingo, waarin de ouders van de minderjarige het gezag, de verzorging en opvoeding aan verzoekster hadden overgedragen.
De procedure begon met een verzoekschrift dat op 1 juli 2019 was ingediend, gevolgd door een advies van de ambtenaar op 17 september 2019 en een mondelinge behandeling op 24 september 2019. Tijdens deze zitting waren verzoekster en de gemachtigde van de ambtenaar aanwezig. De rechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat op grond van artikel 1:26 van het Burgerlijk Wetboek een gerecht een verklaring voor recht kan afgeven, maar dat de buitenlandse uitspraak in dit geval niet vatbaar is voor opneming in het register van de burgerlijke stand, omdat dit register geen informatie over voogdij of gezag over minderjarigen bevat.
Uiteindelijk heeft het gerecht het verzoek van verzoekster afgewezen, met de overweging dat de erkenning van het buitenlandse vonnis niet mogelijk was binnen de geldende wetgeving. De beschikking is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.