ECLI:NL:OGEAA:2019:774

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
20 november 2019
Publicatiedatum
9 december 2019
Zaaknummer
AUA201903684
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om vergunning tot tijdelijk verblijf voor huishoudelijk personeel

In deze zaak heeft de verzoeker, een Haïtiaanse nationaliteit, een verzoek ingediend om een vergunning tot tijdelijk verblijf te verlenen voor het werken als inwonend huishoudelijk personeel bij een derde. De Minister van Justitie, Veiligheid en Integratie heeft dit verzoek op 15 oktober 2019 afgewezen, omdat de garantsteller niet voldeed aan de solvabiliteitseisen en uit een huiscontrole bleek dat niet aan de vereisten voor vergunningverlening werd voldaan. De verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij behandeld zou worden als ware hij in het bezit van een verblijfsvergunning.

Tijdens de zitting op 6 november 2019 heeft de rechter de argumenten van beide partijen gehoord. De verzoeker stelde dat de afwijzing onterecht was, maar de Minister heeft aangetoond dat er meerdere personen op het adres van de garantsteller staan ingeschreven, wat de afwijzing van de vergunning ondersteunt. De rechter heeft geconcludeerd dat er geen reden is om de afwijzing van de vergunning niet in stand te houden en dat er geen grond is voor het treffen van een voorlopige voorziening. De rechter heeft het verzoek van de verzoeker afgewezen.

De uitspraak werd gedaan door mr. M.E.B. de Haseth op 20 november 2019, en tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

Uitspraak van 20 november 2019
Lar nr. AUA201903684

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het verzoek in de zin van artikel 54 van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Verzoeker],

wonend in Aruba,
VERZOEKER,
gemachtigde: drs. M.L. Hassell,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN JUSTITIE, VEILIGHEID EN INTEGRATIE,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. N.R. Sneek (DIMAS).

PROCESVERLOOP

Bij beschikking van 15 oktober 2019 heeft verweerder het verzoek van verzoeker om verlening van een vergunning tot tijdelijk verblijf met als verblijfsdoel huishoudelijk personeel afgewezen.
Hiertegen heeft verzoeker op 22 oktober 2019 bezwaar gemaakt.
Op 24 oktober 2019 heeft verzoeker het gerecht verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het gerecht heeft het verzoek ter zitting behandeld op 6 november 2019, waar partijen, vertegenwoordigd door voornoemde gemachtigde, zijn verschenen.
Uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

1. Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de Lar, kan, indien krachtens deze landsverordening een bezwaar- of beroepschrift aanhangig is, de indiener daarvan aan het gerecht verzoeken om de bestreden beschikking onderscheidenlijk beslissing op het bezwaarschrift te schorsen op grond, dat de uitvoering daarvan voor betrokkene een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang.
Ingevolge het tweede lid kan ter voorkoming van nadeel als bedoeld in het eerste lid, op het verzoek van genoemde indiener ook een voorlopige voorziening worden getroffen.
Feiten
2.1
Verzoeker heeft de Haïtiaanse nationaliteit.
2.2
Aan verzoeker zijn opvolgende vergunningen tot tijdelijk verblijf verleend om als huisknecht bij een derde werkzaam te zijn met een geldigheidsduur tot 2 april 2017.
2.3
Op 11 juli 2019 heeft verzoeker verweerder (opnieuw) verzocht om hem een vergunning tot tijdelijk verblijf te verlenen om als inwonend huishoudelijk personeel bij [X] werkzaam te zijn. Op dat verzoek is voormelde beschikking van 15 oktober 2019 gegeven.
Standpunten van partijen
3.1
Aan de afwijzing van 15 oktober 2019 heeft verweerder ten grondslag gelegd dat de garantsteller niet voldoet aan de gestelde solvabiliteitseisen en dat uit een huiscontrole is gebleken dat niet aan de gestelde eisen wordt voldaan.
3.2
Het verzoek strekt tot schorsing van de bestreden beschikking en het treffen van een voorlopige voorziening, inhoudende dat verzoeker totdat verweerder op het bezwaar heeft beslist voor de toepassing van de Landsverordening toelating en uitzetting wordt behandeld als ware hij in het bezit van een verblijfsvergunning om als huishoudelijk personeel bij [X] werkzaam te zijn. Daaraan legt verzoeker ten grondslag dat verweerder zich bij het afgewezen verzoek ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de garantsteller niet voldoet aan de gestelde solvabiliteitsvereisten.
Beoordeling
4.1
Het bij de beschikking van 15 oktober 2019 afgewezen verzoek strekt ertoe om als inwonend huishoudelijk personeelslid in de woning van [X] werkzaam te zijn. Ter zitting heeft verweerder te kennen gegeven dat uit onderzoek in de bevolkingsregisters is gebleken dat behalve verzoeker, het gezin van [X] en een ander inwonend huishoudelijk personeelslid, aan wie daarvoor een verblijfsvergunning is verleend, meerdere derden op het desbetreffende adres staan ingeschreven. Naar aanleiding van dit onderzoek heeft verweerder op 21 oktober 2019 ter plaatse een huiscontrole verricht. Uit die controle is verweerder gebleken dat niet aan de gestelde vereisten voor vergunningverlening wordt voldaan, aldus verweerder. Dat is door verzoeker niet gemotiveerd bestreden. Onder deze omstandigheden is in hetgeen verzoeker naar voren heeft gebracht geen grond te vinden voor het oordeel dat de afwijzing niet in stand zal blijven.
4.2
Gezien het voorgaande is er geen grond voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek wordt afgewezen.
4.3
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen grond.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.E.B. de Haseth, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 november 2019 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.