In deze Arubaanse strafzaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 8 november 2019 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van de verkoop van cocaïne vanuit een woning in Oranjestad. De verdachte, geboren in 1972 en ten tijde van de zitting gedetineerd in het K.I.A. op Aruba, werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. P.M.E. Mohamed. De officier van justitie, mr. Y. Pronk, eiste een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest, dat twee maanden besloeg. De verdachte werd vrijgesproken van de verkoop van hennep, omdat het Gerecht oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor deze beschuldiging.
Het Gerecht achtte het wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de verkoop van cocaïne. De bewezenverklaring was gebaseerd op getuigenverklaringen en andere bewijsmiddelen die de betrokkenheid van de verdachte bij de drugshandel aantoonden. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 210 dagen, waarbij rekening werd gehouden met de ernst van het bewezen feit en de omstandigheden waaronder het was gepleegd. Het Gerecht nam in overweging dat de verdachte slechts een 'helper' was en niet of nauwelijks financieel voordeel had genoten van zijn daden.
Daarnaast werd besloten dat de in beslag genomen voorwerpen, waaronder een tas, mobiele telefoon en paspoort, aan de verdachte zouden worden teruggegeven. De uitspraak werd gedaan door rechter mr. M. Soffers, bijgestaan door zittingsgriffier mr. N. Wilmink, en vond plaats in het openbaar.