In deze strafzaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 8 november 2019 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van de verkoop van cocaïne vanuit een woning in Oranjestad. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 210 dagen. De zaak kwam ter terechtzitting op 18 oktober 2019, waar de verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. G.L. Griffith, aanwezig was. De officier van justitie, mr. Y. Pronk, eiste een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte voor de ten laste gelegde feiten. Het Gerecht heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het bevoegd was om de zaak te behandelen.
De verdachte werd vrijgesproken van de verkoop van hennep, omdat het Gerecht oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor deze beschuldiging. Echter, het Gerecht achtte het wel bewezen dat de verdachte cocaïne had verkocht, op basis van getuigenverklaringen en andere bewijsmiddelen. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan de verkoop van cocaïne gedurende enkele weken, wat als zeer schadelijk voor de gezondheid van gebruikers wordt beschouwd en bijdraagt aan andere vormen van criminaliteit.
Bij de strafoplegging heeft het Gerecht rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd. De verdachte had geen eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten, maar gezien de ernst van de zaak werd een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend geacht. Het Gerecht heeft ook de teruggave van in beslag genomen voorwerpen gelast, waaronder het Arubaans rijbewijs en een Colombiaans identiteitsbewijs van de verdachte.