Derde aangifte [ slachtoffer] d.d. 9 juli 2018
4. dat hij op
of omstreeks1 juli 2018 in Aruba
door geweld of een andere feitelijkheid
en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid[slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende hij, verdachte, zijn vinger in de vagina van die [slachtoffer] gebracht
en/of geduwd
en welk geweld of die andere feitelijkheid en
/of welke bedreiging met geweld ofdie andere feitelijkheid hierin heeft/hebben bestaan dat hij, verdachte,
- die [slachtoffer] meermalen,
althans eenmaaltegen het lichaam heeft geslagen en/of
-
(vervolgens)de broek en onderbroek van die [slachtoffer] met kracht heeft uitgetrokken en/of
-
(vervolgens)meermalen,
althans eenmaal, heel hard de blote billen van die [slachtoffer] heeft geslagen en
/of
-
(vervolgens)die [slachtoffer] heeft gewurgd
, terwijl hij zijn vinger in de vagina van die [slachtoffer]heeft geduwd/gebracht;
Het Gerecht acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd; omwille van de leesbaarheid zijn ook wijzigingen aangebracht in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het Gerecht grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de hierna volgende bewijsmiddelen zijn vervat en redengevend zijn voor de bewezenverklaring. Daarbij wordt opgemerkt dat ieder bewijsmiddel, ook in zijn onderdelen, slechts wordt gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
In de zaak met parketnummer P-2018/06760
1. Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] van 16 mei 2018, genummerd als bijlage 01, voor zover inhoudende, als verklaring van de aangever zakelijk weergegeven :
Op 21 april 2018 kwam [verdachte] bij mij thuis. Ik weigerde om seks met hem te hebben. Hierdoor had [verdachte] mij het volgende in het Papiamento gezegd: ‘Bo no ta keda ni pami ni pa e otro. Hinka esey bon den bo kabes. Tanten kumi ta na bida bo ta dimi, dia kumi muri bo por wel di huza kua homber kubo kier. Pero tanten kumi ta na bida bo ta dimi. Dia bo huza e prome homber huza e koi konj’ey, mi ta matabo, pero djei mi ta rondia e homber ey tambe i matele. Hinka esey den bo kabes. Paso mi ta hanja sa ora bo huza homber i bo no huza homber. Bo sa muy bien dimi’. Ik heb dit gesprek opgenomen met mijn telefoon en zal de opname naar u sturen.
2. Proces-verbaal van bevinding spraakopname van 25 mei 2018, genummerd als bijlage 04, voor zover inhoudende, als relaas van de verbalisant zakelijk weergegeven :
Op 16 mei 2018 deed de aangeefster, [slachtoffer] aangifte van bedreiging met de dood tegen haar vriend [verdachte]. De aangeefster had een opname van deze bedreiging en deze via email naar verbalisant gestuurd. Ik verbalisant had bedoelde opname geluisterd en deze luidde als volgt:’Bo no ta keda ni pami ni pa e otro. Hinka esey bon den bo kabes. Tanten kumi ta na bida bo ta dimi, dia kumi muri bo por wel di huza kua homber kubo kier. Pero tanten kumi ta na bida bo ta dimi. Dia bo huza e prome homber huza e koi konj’ey, mi ta matabo, pero djei mi ta rondia e homber ey tambe i matele. Hinka esey den bo kabes. Paso mi ta hanja sa ora bo huza homber i bo no huza homber. Bo sa muy bien dimi’.
3. Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] van 12 juni 2018, genummerd als bijlage 05, voor zover inhoudende, als verklaring van de verdachte zakelijk weergegeven:
U had mij in kennis gesteld dat [slachtoffer] had verteld dat ik op 21 april 2018 naar huis was gegaan en dat ik haar voor seks had gevraagd en toen zij geweigerd had ik haar met de dood bedreigd. Dit is waar. Ik deed dit om haar bang te maken.
1. Proces-verbaal van bevindingen van 4 juli 2018, genummerd als bijlage 02, voor zover inhoudende, als relaas van de verbalisant zakelijk weergegeven :
Op 16 mei 2018 deed [slachtoffer] aangifte van een gepleegd strafbaar feit. Tijdens het opnemen van de aangifte werd de aangeefster door verdachte [verdachte] opgebeld. De aangeefster had de telefoon op luidspreker gezet. Het telefoongesprek werd door ons verbalisanten gevolgd. [verdachte] had de aangeefster bedreigd dat als zij haar de kut niet geeft, hij haar auto en huis in brand zou steken
2. Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] van 12 juni 2018, genummerd als bijlage 05, voor zover inhoudende, als verklaring van de verdachte zakelijk weergegeven:
U had mij in kennis gesteld dat tijdens de aangifte van [slachtoffer] ik [slachtoffer] had gebeld en dat ik haar verteld zou hebben dat als haar kut niet aan mij geeft, zou ik haar auto en huis in brand steken. Dat is waar.
In de zaak met parketnummer P-2018/11625
1. Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] van 9 juni 2018, genummerd als bijlage 02, voor zover inhoudende, als verklaring van de aangever zakelijk weergegeven:
Gisteren ( naar het Gerecht begrijpt: 8 juni 2018) bracht ik [verdachte] naar huis. Mijn kinderen zaten achter in de auto, hij zat aan de passagierszijde en ik bestuurde de auto. Hij greep mij abrupt en met kracht vast bij mijn vagina. Hij kneep vervolgens hard aan mijn vagina.
2. Een geschrift, te weten de ‘Office Visit Note Emergency Department’ van 9 juni 2018, genummerd als bijlage 03, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Patient: [slachtoffer]
Date of service: 06/09/2018
Psychical exam: Skin: There are multiple skin excoriations with mild edema and ecchymosis on the right upper pubic-genital region.
3. Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] van 26 november 2018, genummerd als bijlage 13, voor zover inhoudende, als verklaring van de verdachte zakelijk weergegeven:
Het is waar dat ik op 8 juni 2018 met [slachtoffer] in de auto zat. Mijn hand sloeg hard tegen haar lichaam toen ik de handrem ging grijpen.
1. Het proces-verbaal van aangifte door [ slachtoffer] van 14 juni 2018, genummerd als bijlage 04, voor zover inhoudende, als verklaring van de aangever zakelijk weergegeven:
Gisteren ( naar het Gerecht begrijpt: 13 juni 2018) omstreeks 17: 30 uur was [verdachte] bij mij thuis. Hij trok al mijn kleding uit en toen ik helemaal naakt was pakte hij de klerenhanger en begon mij ook daarmee te slaan.
2. Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] van 30 november 2018, genummerd als bijlage 18, voor zover inhoudende, als verklaring van de verdachte zakelijk weergegeven:
Ik, verbalisant, confronteer verdachte met de gebroken zwarte kleren hanger die aangeefster tijdens haar aangifte aan mij verbalisant overhandigde, en waarover zij verklaarde dat dat de klerenhanger was waarmee verdachte haar geslagen had.
Ik had de klerenhanger in mijn hand en sloeg haar daarmee.
1. Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] van 9 juli 2018, genummerd als bijlage 07, voor zover inhoudende, als verklaring van de aangever zakelijk weergegeven:
Op 1 juli 2018, omstreeks 10:30 uur werd ik nog een keer door hem verkracht. Nadat hij mijn broek en panty uittrok begon hij mij hard op mijn blote kont te slaan. Daarna wurgde hij mij heel hard. Hij stak zijn vinger in mijn vagina en haalde vocht uit mijn vagina. Toen hij de vagina aan zijn vingers kreeg begon hij te beweren dat hij gelijk had en dat ik met een andere man had gesekst. Hij bleef mij slaan. Ik werd door hem ook op mijn rug en buik geslagen.
2. Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] van 30 november 2018, genummerd als bijlage 18, voor zover inhoudende, als verklaring van de verdachte zakelijk weergegeven:
Ik herinner inderdaad dat ik haar had gewurgd en dat ik haar twee of drie keer een klap op haar kont heb gegeven. Ik bleef haar bij haar nek op het bed gedrukt houden. In de opname hoor je dat [slachtoffer] inderdaad nog luider begon te schreeuwen. Zij begon harder te schreeuwen doordat ik haar vagina vastpakte en erin kneep.
In de zaak met parketnummer 2018/11625
De raadsvrouw heeft bepleit de aangifte van [slachtoffer] niet wordt ondersteund door enig ander bewijs, derhalve dient volgens de raadsvrouw verdachte ten aanzien van alle ten laste gelegde feiten te worden vrijgesproken.
Anders dan de raadsvrouw is het Gerecht ten aanzien van feit 1 van oordeel dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is.
Het Gerecht ziet geen aanleiding aan de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster te twijfelen, aangezien zij consistent en geloofwaardig heeft verklaard en haar verklaring wordt ondersteund door de medische verklaring waarin kras en schaafwonden en een lichte zwelling in de genitale regio wordt geconstateerd. Daarbij komt dat de verdachte heeft erkend dat hij met aangeefster in de auto zat. Het Gerecht schuift de verklaring van de verdachte dat hij alleen hard tegen het lichaam van de aangeefster heeft geslagen, gelet op de medische verklaring, als ongeloofwaardig terzijde en acht het onder 1 tenlastegelegde derhalve wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 4 overweegt het Gerecht als volgt;
De verdacht heeft erkend - nadat hij geconfronteerd werd met de geluidsopname waarin te horen is dat aangeefster schreeuwt - dat hij alleen de vagina van aangeefster heeft vastgepakt en erin heeft geknepen om te controleren of zij met iemand anders seks heeft gehad. Het Gerecht heeft geen aanleiding te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster, aangezien zij consistent en geloofwaardig heeft verklaard en grote delen van haar verklaring worden ondersteund door de verklaring van de verdachte. Dat de verdachte naar eigen zeggen niet zijn vinger in de vagina van aangeefster heeft gestoken, acht het Gerecht dan ook ongeloofwaardig. Derhalve acht het Gerecht het onder 4 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
In de zaak met parketnummer 2018/067601.
1. Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, strafbaar gesteld bij artikel 2:255, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht van Aruba
2. Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, strafbaar gesteld bij artikel 2:255, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht van Aruba.
In de zaak met parketnummer 2018/11625
1. Feitelijke aanranding van de eerbaarheid, strafbaar gesteld bij artikel 2:201, van het Wetboek van Strafrecht van Aruba.
2. Mishandeling gepleegd met gebruikmaking van wapenen, als bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de Wapenverordening strafbaar gesteld bij artikel 2:273, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht van Aruba.
3. Verkrachting, strafbaar gesteld bij artikel 2:197, van het Wetboek van Strafrecht van Aruba.
Het bewezenverklaarde is strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid ervan opheffen of uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, op de mate waarin de gedraging aan de verdachte te verwijten en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima. en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zijn ex-partner gedwongen seksuele handelingen te ondergaan door haar te wurgen, te slaan en zijn vinger in haar vagina te steken. Hij heeft daarmee op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het Gerecht rekent het de verdachte tevens zwaar aan dat de verkrachting plaatsvond in het huis van het slachtoffer, de plek waar zij zich juist veilig zou moeten voelen. Dat verdachte en het slachtoffer partners waren, maakt dat niet anders. Daarnaast heeft de verdachte haar op verschillende momenten mishandeld en met de dood bedreigd. Daarmee heeft de verdachte het slachtoffer veel leed en angst toegebracht. De strafbare feiten hebben bovendien veel impact op de kinderen gehad, te meer nu zij op verschillende momenten getuigen zijn geweest van voornoemde gedragingen.
Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van zedenmisdrijven langdurige psychische schade ondervinden. De aangeefster en haar minderjarige kinderen hebben verschillende psychologische behandelingen en coaching moeten ondergaan ter verwerking van wat hen is aangedaan. Daarnaast brengen feiten zoals de onderhavige niet alleen bij de direct betrokkenen angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid teweeg, maar tevens in de gehele maatschappij
.
Het Gerecht heeft kennis genomen van het psychologisch onderzoek van 2 augustus 2019 opgemaakt door S. Wichard (psycholoog). Hierin rapporteert zij onder meer dat er in het onderzoek geen aanwijzingen naar voren zijn gekomen die duiden op een ontwikkelings- of persoonlijkheidsstoornis bij de verdachte. Hoewel de verdachte beschikt over een laag intelligentieniveau, lijkt hij goed te beseffen wat wel en niet aanvaardbaar is in de maatschappij. De verdachte wordt dan ook volledig toerekeningsvatbaar geacht. Daarbij zijn er aanwijzingen in het onderzoek naar voren gekomen dat de verdachte in mindere mate emotioneel stabiel is en wordt de kans op recidive als hoog ingeschat. Geadviseerd wordt dan ook reclasseringstoezicht en een emotie-regulatietraining.
Het Gerecht houdt rekening met het feit dat de verdachte voor zijn daden geen enkele verantwoordelijkheid heeft getoond en op cruciale punten geen openheid van zaken heeft willen geven over zijn betrokkenheid bij de feiten. Daarmee maakt de verdachte duidelijk dat hij zijn eigen belang nog steeds ver boven dat van zijn slachtoffer stelt.
Naar het oordeel van het Gerecht kan gelet op de ernst van de bewezen verklaarde feiten niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een vrijheidsbeneming met zich brengt.
Het Gerecht is, na dit een en ander te hebben afgewogen, tot de slotsom gekomen dat na te noemen gevangenisstraf passend en geboden is. De verdachte zal daartoe dan ook worden veroordeeld.
De benadeelde partij heeft zich in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt totaal Afl. 5.585,-. Dit bedrag bestaat uit Afl. 2.400,- aan alternatieve kosten woning en Afl. 3.185,- aan kosten psychologische behandeling van benadeelde partij en haar minderjarige kinderen.
De verdediging heeft de vordering betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het Gerecht genoegzaam gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks materiële schade heeft geleden, te weten de kosten van de psychologische behandeling, tot het bedrag van Afl. 3.185,-. De benadeelde partij is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag wordt toegewezen.
Het Gerecht is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij voor het overige onvoldoende is onderbouwd. De benadeelde partij kan daarom in zoverre niet worden ontvangen in dat deel van de vordering en kan deze slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De verdachte zal worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op Afl. 500,-, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Het Gerecht ziet aanleiding daarbij een schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 1:78 van het Wetboek van Strafrecht van Aruba aan de verdachte op te leggen. Voor het geval volledige betaling of volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet volgt, zal vervangende hechtenis van na te melden duur worden opgelegd, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 1:19, 1:20 ,1:21, 1:62, 1:78, 1:136 zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder parketnummer P-2018/06760, onder 1 en 2 en in de zaak met parketnummer P-2018/11625 onder 1, 3 subsidiair en 4 primair ten laste is gelegde feiten heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de
drie (3) jaren,waarvan
een (1) jaar voorwaardelijkmet
een proeftijdvan
drie (3) jaren;
stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, te geven door of namens de Stichting Reclassering Aruba, zulks zolang deze instelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt, ook indien dit inhoudt het volgen van een emotie-regulatietraining;
beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
wijst de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij geleden schade toe tot een bedrag van
Afl 3.185,-.(
drieduizendhondervijfentachtig florin),en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij;
verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat deze de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op Afl. 500,-, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij de verplichting op tot betaling aan het Land van een bedrag van
Afl. 3.185,-(
drieduizendhondervijfentachtig florin), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
zevenenzestig (67) dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. M. Soffers, bijgestaan door mr. A. Reppas, (zittingsgriffier), en op 22 november 2019 in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht in Aruba.