In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 12 november 2019 uitspraak gedaan in een verzoek tot beëindiging van het gezamenlijk gezag over een minderjarige zoon, geboren in 2004. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. E.E. Rosenstand, verzocht om omgang met zijn zoon, terwijl de moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. N.S. Gravenstijn, het verzoek van de vader betwistte. De procedure volgde op een eerdere beschikking van 19 maart 2019, waarin de Voogdijraad was verzocht om onderzoek te doen naar de sociale omstandigheden van de partijen en het omgangsrecht van de vader. Uit het rapport van de Voogdijraad bleek dat de vader en de zoon sinds mei 2018 geen omgang meer hadden en dat de zoon geen contact meer wilde met zijn vader. De Voogdijraad adviseerde om de omgang opnieuw te bekijken nadat de vader psychologische begeleiding had gezocht.
Tijdens de zitting op 1 oktober 2019 gaven beide ouders aan dat de zoon voorlopig geen contact met de vader wilde. De moeder steunde het advies van de Voogdijraad. Het gerecht oordeelde dat omgang tussen de vader en de zoon niet in het belang van de zoon was en wees het verzoek van de vader af. Daarnaast verzocht de moeder om het gezamenlijk gezag te beëindigen, wat gegrond was op artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek van Aruba. Het gerecht concludeerde dat de communicatie tussen de ouders ernstig verstoord was en dat de moeder feitelijk al tien jaar het gezag alleen uitoefende. Gezien de omstandigheden oordeelde het gerecht dat het gezamenlijk gezag niet langer in het belang van de minderjarige was en dat het gezag voortaan alleen aan de moeder toekwam. De beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte werd afgewezen.