ECLI:NL:OGEAA:2019:712

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
11 oktober 2019
Publicatiedatum
6 november 2019
Zaaknummer
228 van 2019
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor deelname aan een criminele organisatie in Aruba

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 11 oktober 2019 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van deelname aan een criminele organisatie. De verdachte, geboren in 1989 en thans gedetineerd in Aruba, werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. D.G. Illes. De officier van justitie, mr. T. Akkerman, eiste een gevangenisstraf van 398 dagen, waarvan 150 dagen voorwaardelijk, en de teruggave van in beslag genomen voorwerpen. De tenlastelegging betrof deelname aan een organisatie die zich bezighield met de handel in cocaïne, met activiteiten die zich uitstrekten van Aruba tot Colombia, Venezuela, Nederland, België en Groot-Brittannië.

Tijdens de zitting op 20 september 2019 heeft de verdediging betoogd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard, omdat de verdachte geen handelingen in Aruba zou hebben verricht. Het Gerecht oordeelde echter dat de strafwet van Aruba van toepassing was, omdat de gedragingen ook in Aruba plaatsvonden. Het Gerecht achtte de deelname aan de criminele organisatie wettig en overtuigend bewezen, met bewijs dat de verdachte betrokken was bij een gestructureerd samenwerkingsverband met andere verdachten.

De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 398 dagen, waarvan 150 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. Het Gerecht oordeelde dat de ernst van de feiten een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming rechtvaardigde, gezien de schadelijke impact van verdovende middelen op de samenleving. De in beslag genomen voorwerpen werden, met uitzondering van het paspoort van een medeverdachte, teruggegeven aan de verdachte.

Uitspraak

Parketnummer: P-2019/00288
Zaaknummer: 228 van 2019
Uitspraak: 11 oktober 2019 Tegenspraak

Vonnis van dit Gerecht

in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1989 in [geboorteplaats],
wonende in Aruba,
thans gedetineerd in het huis van bewaring in Aruba.
1.Onderzoek van de zaak
Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 20 september 2019. De verdachte is verschenen, bijgestaan door zijn raadsman, mr. D.G. Illes, advocaat in Aruba.
De officier van justitie, mr. T. Akkerman, heeft ter terechtzitting gevorderd dat het Gerecht het ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van driehonderdachtennegentig (398) dagen, waarvan honderdvijftig (150) dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, met aftrek van voorarrest.
Zijn vordering behelst voorts de teruggave van de in beslag genomen voorwerpen aan verdachte.
De raadsman heeft, conform de door hem overgelegde pleitnotities, primair bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de strafvervolging van de verdachte. Subsidiair dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het ten laste gelegde.
2.Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van
december 2017 tot en met 16 januari 2019, op Aruba en/of
in Colombia en/of Venezuela en of Nederland en/of België en/of Groot Brittannië,
heeft deel genomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband
van natuurlijke personen, te weten uit verdachte en/of
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 4] en/of een of meer anderen,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het:
- opzettelijk invoeren en/of uitvoeren en/of doorvoeren,
- bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren,
- bezitten en/of aanwezig hebben en/of aanwenden;
van een of meer hoeveelhe(i)d(en) cocaïne, in elk geval een materiaal bevattende cocaïne;
- en/of het plegen van strafbare voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel
11c van de Landsverordening verdovende middelen,
zijnde cocaïne een middel als bedoeld in artikel 3 Landsverordening verdovende middelen.
3.Formele voorvragen
De ontvankelijkheid van de officier van justitie (rechtsmacht)
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging en dat het Gerecht geen rechtsmacht heeft voorzover de verdachte wordt verweten handelingen te hebben verricht in Colombia, Venezuela, België en Groot Brittannië danwel Nederland. Verdachte heeft geen handelingen verricht in Aruba en heeft evenmin de Nederlandse nationaliteit.
Het Gerecht oordeelt als volgt.
Ingevolge art. 1:2 Sr is de strafwet van Aruba toepasselijk op ieder die zich in Aruba aan enig strafbaar feit schuldig maakt. Indien naast in ook buiten Aruba gelegen plaatsen kunnen gelden als plaats waar een strafbaar feit is gepleegd, is op grond van de hiervoor genoemde wetsbepaling vervolging van dat strafbare feit in Aruba mogelijk, ook ten aanzien van de van dat strafbare feit deel uitmakende gedragingen die buiten Aruba hebben plaatsgevonden (vgl. HR 27 oktober 1998, LJN ZD1413, NJ 1999, 221). Op grondslag van de tenlastelegging, die - zoals hiervoor onder rubriek 2 is weergegeven - inhoudt dat de gedragingen, tevens in Aruba zijn begaan, is het Gerecht van oordeel dat de strafwet van Aruba daarop van toepassing is. Het Gerecht verwerpt daarom het verweer.
Conclusie
Het Gerecht stelt vast dat de dagvaarding geldig is, dat het bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4.Bewezenverklaring
Het Gerecht acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte is ten laste gelegd, met dien verstande dat:
hij
op één of meer tijdstip(pen)in
of omstreeksde periode van
december 2017 tot en met 16 januari 2019, op Aruba
en/of
in Colombia en/of Venezuela enof Nederland
en/of België en/of Groot Brittannië,
heeft deel genomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband
van natuurlijke personen, te weten uit verdachte en/of
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en
/of[medeverdachte 3] en
/of [medeverdachte 4] en
/of[medeverdachte 5]
en/of
een of meeranderen,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het:
- opzettelijk invoeren en/of uitvoeren en/of doorvoeren,
- bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren,
- bezitten en/of aanwezig hebben en/of aanwenden;
van een of meer hoeveelhe(i)d(en) cocaïne, in elk geval een materiaal bevattende cocaïne;
- en
/ofhet plegen van strafbare voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel
11c van de Landsverordening verdovende middelen,
zijnde cocaïne een middel als bedoeld in artikel 3 Landsverordening verdovende middelen.
Het Gerecht acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
5.Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door het Gerecht gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het vonnis. Deze aanvulling zal vervolgens aan het vonnis worden gehecht.
6.Bewijsoverwegingen
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte van het ten laste gelegde zal worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe aangevoerd dat er geen bewijs in het dossier aanwezig is waaruit blijkt dat de verdachte betrokken zou zijn geweest bij enige handeling verricht voor een criminele organisatie. Het enkele gesprek op 18 september 2018 waaraan de verdachte deelneemt, is onvoldoende om vast te stellen dat er sprake is van een duurzame samenwerking.
Het Gerecht overweegt als volgt.
Het Gerecht stelt voorop dat voor een veroordeling terzake van deelneming aan een criminele organisatie dient te worden vastgesteld dat sprake is geweest van een organisatie met het oogmerk het plegen van misdrijven en dat de verdachte aan die organisatie heeft deelgenomen. Voorts moet er sprake zijn van een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen twee of meer personen. Voor de deelneming is van belang dat betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en dat hij een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. Deelneming impliceert opzet, dat wil zeggen dat betrokkene in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen concludeert het Gerecht ten aanzien van alle (mede)verdachten in het onderzoek “[onderzoeksnaam]”, met uitzondering van de medeverdachte [medeverdachte 3], dat zij tezamen en in vereniging een duurzaam gestructureerd samenwerkingsverband hebben gevormd, met ook andere onbekend gebleven personen in Aruba, Venezuela of Europa. De verdachten hebben verschillende activiteiten verricht, die naar het oordeel van het Gerecht zowel gericht waren op het invoeren, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen dan wel aanwezig hebben van cocaïne, als ook met het plegen van voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 11c van de Landsverordening verdovende middelen.
De organisatie heeft in ieder geval van december 2017 tot en met 16 januari 2019 gefunctioneerd en had dan ook een duurzaam karakter. Dat die organisatie in de loop van de tijd in verschillende samenstellingen heeft gefunctioneerd, maakt dat niet anders.
De verdachte heeft deelgenomen aan deze organisatie en handelingen verricht om het oogmerk te verwezenlijken. De verdachte had daarbij een uitvoerende taak.
Dit blijkt onder meer uit het OVC- gesprek dat op 8 september 2018 wordt gevoerd in het voertuig van de medeverdachte [medeverdachte 1], tussen [medeverdachte 1], [man 1] en [man 2] (OVC-gesprekken, sessienummers 8344 tot en met 8357). Tijdens dit gesprek heeft [medeverdachte 1] meerdere malen telefonisch contact met de verdachte, die zich op dat moment in Nederland bevindt. In deze gesprekken wordt in min of meer versluierd taalgebruik gesproken over een hoeveelheid cocaïne die kwalitatief niet goed is. De cocaïne heeft een vieze geur en ruikt niet naar coke. [medeverdachte 1] vraagt aan de verdachte de geur van de cocaïne te beschrijven en foto’s van de cocaïne te sturen, aan welke verzoeken de verdachte gevolg geeft. Voorts krijgt de verdachte instructies van medeverdachte [medeverdachte 1] om de cocaïne met aceton te bewerken.
Dat de verdachten zich bedienen van versluierd taalgebruik duidt op gestructureerde samenwerking. Het vergt immers de nodige onderlinge afstemming en het maken van afspraken om voor elkaar begrijpelijk te communiceren in versluierde taal.
Ook uit het gesprek op 12 oktober 2018 (OVC-gesprek sessie 232) tussen medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] blijkt dat de verdachte tijdens zijn verblijf in Nederland werkzaamheden voor [medeverdachte 1] moest verrichten, gelden moest overdragen aan [medeverdachte 1] en dat [medeverdachte 1] de tickets van de verdachte heeft gefinancierd.
Op grond van voorgaande feiten en omstandigheden, in onderling verband beschouwd, concludeert het Gerecht dat voldoende vast is komen te staan dat er sprake is van een duurzaam en structureel samenwerkingsverband tussen twee of meer personen met het oogmerk het plegen van misdrijven, te weten grensoverschrijdende handel in verdovende middelen. De verdachte heeft met zijn gedragingen meegewerkt aan het verwezenlijkingen van dit oogmerk. Het betoog van de verdediging dat er geen sprake is van een duurzame en gestructureerde samenwerking, slaagt niet.
7.Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, strafbaar gesteld in artikel 2:79 van het Wetboek van Strafrecht van Aruba.
Het bewezenverklaarde is strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid ervan opheffen of uitsluiten.
8.Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
9.Oplegging van straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, op de mate waarin de gedraging aan de verdachte te verwijten en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het deelnemen aan een criminele organisatie. Hij heeft zo bewust bijgedragen aan grensoverschrijdende handel in verdovende middelen. Verdovende middelen zijn zeer schadelijk voor de gezondheid van de gebruikers ervan. Daarnaast is de handel in harddrugs een bron voor vermogens- en geweldscriminaliteit.
Naar het oordeel van het Gerecht kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
De verdachte is, zo blijkt uit zijn uittreksel uit het justitieel documentatieregister, niet eerder veroordeeld voor soortgelijke misdrijven.
Het Gerecht is, na een en ander te hebben afgewogen, tot de slotsom gekomen dat na te noemen gevangenisstraf passend en geboden is. De verdachte zal daartoe dan ook worden veroordeeld. Het Gerecht zal een deel van deze straf voorwaardelijk opleggen. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
10.In beslag genomen voorwerpen
Aan de orde zijn voorts de onder de verdachte in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen.
Het Gerecht is van oordeel dat zich geen strafvorderlijk belang verzet tegen teruggave aan de verdachte van de in beslag genomen voorwerpen (met uitzondering van het paspoort van [medeverdachte 4] met paspoortnummer [paspoortnummer]). Daarom zal daarvan de teruggave aan de verdachte worden gelast.
Deze voorwerpen behoren toe aan de verdachte. Het Gerecht zal de teruggave daarvan aan de verdachte gelasten, nu de voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring dan wel onttrekking aan het verkeer.
De in beslag genomen en nog niet teruggegeven paspoort van [medeverdachte 4] met paspoortnummer [paspoortnummer] zal worden teruggegeven aan [medeverdachte 4], zijnde degene die blijkens het onderzoek ter terechtzitting redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.
11.Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 1:19, 1:20 en 1:62 van Wetboek van Strafrecht van Aruba, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het Gerecht:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor bewezen geacht, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de
driehonderdachtennegentig (398)dagen;
beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van deze straf een gedeelte, groot
honderdvijftig (150) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd, van
drie (3) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. M. Soffers, bijgestaan door mw. M.V. Alvarez, zittingsgriffier, en op 11 oktober 2019 in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht in Aruba.