ECLI:NL:OGEAA:2019:711

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
11 oktober 2019
Publicatiedatum
6 november 2019
Zaaknummer
227 van 2019
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor deelname aan een criminele organisatie met oogmerk tot het plegen van misdrijven

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 11 oktober 2019 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1962 en woonachtig in Aruba. De verdachte was ten tijde van de zitting gedetineerd en werd bijgestaan door haar raadsman, mr. J.F.M. Zara. De officier van justitie, mr. T. Akkerman, eiste een gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, wegens deelname aan een criminele organisatie die zich bezighield met de handel in cocaïne. De tenlastelegging betrof deelname aan een organisatie van natuurlijke personen die tussen december 2017 en 16 januari 2019 actief was in Aruba, Colombia, Venezuela, Nederland, België en Groot-Brittannië.

Tijdens de zitting heeft de raadsman gepleit voor vrijspraak, maar het Gerecht oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de tenlastegelegde feiten. Het Gerecht concludeerde dat de verdachte opzettelijk had deelgenomen aan de criminele organisatie, waarbij zij betrokken was bij de overdracht van verdovende middelen. De verdachte had eerder al veroordelingen voor soortgelijke feiten en het Gerecht oordeelde dat de ernst van de feiten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigde.

Het Gerecht heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 248 dagen, met aftrek van de tijd die zij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De uitspraak is gedaan door mr. M. Soffers, bijgestaan door mw. M.V. Alvarez als zittingsgriffier.

Uitspraak

Parketnummer: P-2019/00267
Zaaknummer: 227 van 2019
Uitspraak: 11 oktober 2019 Tegenspraak

Vonnis van dit Gerecht

in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1962 in [geboorteplaats],
wonende in Aruba, [adres 1],
ten tijde van de terechtzitting gedetineerd in het huis van bewaring in Aruba.
1.Onderzoek van de zaak
Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 20 september 2019. De verdachte is verschenen, bijgestaan door haar raadsman, mr. J.F.M. Zara, advocaat in Aruba.
De officier van justitie, mr. T. Akkerman, heeft ter terechtzitting gevorderd dat het Gerecht het ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien (18) maanden, waarvan zes (6) maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest.
De raadsman heeft conform zijn overlegde pleitnota bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het ten laste gelegde.
2.Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van
december 2017 tot en met 16 januari 2019, op Aruba en/of
in Colombia en/of Venezuela en of Nederland en/of België en/of Groot Brittannië,
heeft deel genomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband
van natuurlijke personen, te weten uit verdachte en/of
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of
[medeverdachte 3]en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of een of meer anderen,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het:
- opzettelijk invoeren en/of uitvoeren en/of doorvoeren,
- bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren,
- bezitten en/of aanwezig hebben en/of aanwenden;
van een of meer hoeveelhe(i)d(en) cocaïne, in elk geval een materiaal bevattende cocaïne;
- en/of het plegen van strafbare voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel
11c van de Landsverordening verdovende middelen,
zijnde cocaïne een middel als bedoeld in artikel 3 Landsverordening verdovende middelen;
Formele voorvragen
Het Gerecht stelt vast dat de dagvaarding geldig is, dat het bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Bewezenverklaring
Het Gerecht acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte is ten laste gelegd, met dien verstande dat:
zij
op één of meer tijdstip(pen)in
of omstreeksde periode van
december 2017 tot en met 16 januari 2019, op Aruba
en/of
in Colombia en/of Venezuela en of Nederland en/of België en/of Groot Brittannië,
heeft deel genomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband
van natuurlijke personen, te weten uit verdachte en/of
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2]
en/of [medeverdachte 3]en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of een of meer anderen,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het:
- opzettelijk invoeren en/of uitvoeren en/of doorvoeren,
- bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren,
- bezitten en/of aanwezig hebben en/of aanwenden;
van een of meer hoeveelhe(i)d(en) cocaïne, in elk geval een materiaal bevattende cocaïne;
- en/of het plegen van strafbare voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel
11c van de Landsverordening verdovende middelen,
zijnde cocaïne een middel als bedoeld in artikel 3 Landsverordening verdovende middelen;
Het Gerecht acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door het Gerecht gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het vonnis. Deze aanvulling zal vervolgens aan het vonnis worden gehecht.
Bewijsoverwegingen
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte van het ten laste gelegde zal worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe aangevoerd dat er geen verdovende middelen zijn onderschept en dat de verdachte niet wist en ook niet wilde weten wat voor koopwaar zij in ontvangst heeft genomen. Derhalve is er geen sprake van opzet met betrekking tot het oogmerk van de criminele organisatie.
Het Gerecht overweegt als volgt.
Het Gerecht stelt voorop dat voor deelname aan een criminele organisatie
sprake moet zijn van een organisatie met het oogmerk het plegen van misdrijven en dat de verdachte aan die organisatie heeft deelgenomen. Voor een criminele organisatie moet er sprake zijn van een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen twee of meer personen. Voor de deelneming is van belang dat betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en dat hij een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. Deelneming impliceert opzet, dat wil zeggen dat betrokkene in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen concludeert het Gerecht ten aanzien van alle (mede)verdachten in het onderzoek [onderzoeksnaam], met uitzondering van de medeverdachte [medeverdachte 3], dat zij tezamen en in vereniging een duurzaam gestructureerd samenwerkingsverband hebben gevormd, met ook andere onbekend gebleven personen in Aruba, Venezuela of Europa. De verdachten hebben verschillende activiteiten verricht, die naar het oordeel van het Gerecht zowel gericht waren op het invoeren, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen dan wel aanwezig hebben van cocaïne, als ook met het plegen van voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 11c van de Landsverordening verdovende middelen.
De organisatie heeft in ieder geval van december 2017 tot en met 16 januari 2019 gefunctioneerd en had dan ook een duurzaam karakter. Dat die organisatie in de loop van de tijd in verschillende samenstellingen heeft gefunctioneerd, maakt dat niet anders.
Blijkens tapgesprekken heeft de verdachte op 26 december 2018 in opdracht van haar echtgenoot, medeverdachte [medeverdachte 1], een bedrag van $1500 overhandigd aan een onbekend gebleven vrouw. Later die dag heeft de verdachte koopwaar (cosos) in een koffer ontvangen. De koopwaar moest tijdens de autorit in het bijzijn van de verdachte worden geteld. Over de koopwaar mocht niet over de telefoon gepraat worden. Bij de politie heeft de verdachte verklaard dat het een overdracht van sigaretten en whisky betrof. Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat met “cosos” sigaretten en whisky wordt bedoeld.
Het Gerecht acht de verklaring van de verdachte dat met “cosos” sigaretten en whisky wordt bedoeld en dat zij op 26 december 2018 in opdracht van haar echtgenoot sigaretten en whisky in ontvangst heeft genomen, ongeloofwaardig. Daartoe overweegt het Gerecht dat blijkens het proces-verbaal van bevindingen “ heimelijke communicatie” met het woord “cosos” drugs mee wordt aangeduid. [1] Daarbij komt dat [medeverdachte 1] blijkens een tapgesprek op 13 januari 2019 zelf zegt dat hij een “narco” is en grote zaken doet. [2] In het dossier is voorts geen enkel aanknopingspunt te vinden dat [medeverdachte 1] tevens handelt in sigaretten en whisky.
Gelet op alle feiten en omstandigheden acht het Gerecht de verklaring van de verdachte dat zij op 26 december 2018 heeft betaald voor sigaretten en whisky ongeloofwaardig. Het Gerecht acht het betoog van de verdachte dat zij niet wist wat voor koopwaar het betrof, eveneens ongeloofwaardig. Zowel de verdachte als haar echtgenoot zijn reeds eerder voor drugs gerelateerde feiten veroordeeld tot gevangenisstraffen. De verdachte staat in nauw contact met haar echtgenoot en uit de tapgesprekken blijkt dat met de verdachte wordt gesproken over de hoeveelheid van de koopwaar en dat in haar directe bijzijn de koopwaar geteld moet worden. Het Gerecht concludeert dan ook dat de verdachte in onvoorwaardelijke zin opzet had aan het verwezenlijken van het oogmerk van de criminele organisatie, kort gezegd, handel in verdovende middelen.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, strafbaar gesteld in artikel 2:79 van het Wetboek van Strafrecht van Aruba.
Het bewezenverklaarde is strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid ervan opheffen of uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Oplegging van straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, op de mate waarin de gedraging aan de verdachte te verwijten en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het deelnemen aan een criminele organisatie met als oogmerk handel in verdovende middelen. Zij heeft bewust bijgedragen aan het verwezenlijken van dit oogmerk door een betaling te doen en verdovende middelen in ontvangst te nemen. Verdovende middelen zijn zeer schadelijk voor de gezondheid van de gebruikers ervan. Daarnaast is de handel in harddrugs een bron voor vermogens- en geweldscriminaliteit.
Naar het oordeel van het Gerecht kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
De verdachte is, zo blijkt uit haar uittreksel uit het justitieel documentatieregister, eerder veroordeeld voor soortgelijke misdrijven.
Het Gerecht is, na een en ander te hebben afgewogen, tot de slotsom gekomen dat na te noemen gevangenisstraf passend en geboden is. De verdachte zal daartoe dan ook worden veroordeeld.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 1:19, 1:20 en 1:62 van Wetboek van Strafrecht van Aruba, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het Gerecht:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor bewezen geacht, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij;
kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de
tweehonderdachtenveertig (248)dagen;
beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. M. Soffers, bijgestaan door mw. M.V. Alvarez, zittingsgriffier, en op 11 oktober 2019 in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht in Aruba.

Voetnoten

1.Proces-verbaal bevindingen heimelijke communicatie, pvnummer 201811051100. BEV, onderzoek [onderzoeksnaam], Algemeen dossier, pagina 54, pagina 59, voetnoot 19.
2.OVC-gesprek, 13 januari 2019, sessienummer 7337, Persoonsdossier [medeverdachte 1], pagina 216.