ECLI:NL:OGEAA:2019:709

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
11 oktober 2019
Publicatiedatum
6 november 2019
Zaaknummer
225 van 2019
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van medeplegen vervoer cocaïne en deelname aan een criminele organisatie; veroordeling voor hennepbezit

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1989 en wonende in Aruba, heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 11 oktober 2019 uitspraak gedaan. De verdachte was aangeklaagd voor het medeplegen van het vervoer van cocaïne en deelname aan een criminele organisatie, maar werd vrijgesproken van deze feiten. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 24 maanden geëist, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, en onttrekking aan het verkeer van in beslag genomen voorwerpen. Tijdens de zitting op 20 september 2019 werd de verdachte bijgestaan door zijn raadsman, mr. P.M.E. Mohamed.

Het Gerecht oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij het vervoer van cocaïne. De verdachte had weliswaar contact gehad met een koerier die cocaïne vervoerde, maar er was geen bewijs van nauwe en bewuste samenwerking. Ook voor de deelname aan een criminele organisatie kon niet worden vastgesteld dat de verdachte deel uitmaakte van een samenwerkingsverband dat tot doel had misdrijven te plegen.

Wel werd de verdachte schuldig bevonden aan het bezit van hennep, wat in strijd is met de Landsverordening verdovende middelen. Het Gerecht legde een gevangenisstraf van 90 dagen op, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis had doorgebracht. Daarnaast werden de in beslag genomen verdovende middelen onttrokken aan het verkeer, terwijl andere in beslag genomen voorwerpen aan de verdachte werden teruggegeven. De uitspraak werd gedaan door rechter M. Soffers, bijgestaan door griffier M.V. Alvarez.

Uitspraak

Parketnummer: P-2019/00265
Zaaknummer: 225 van 2019
Uitspraak: 11 oktober 2019 Tegenspraak

Vonnis van dit Gerecht

in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1989 in [geboorteplaats],
wonende in Aruba, thans gedetineerd in het huis van bewaring in Aruba.
1.Onderzoek van de zaak
Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 20 september 2019. De verdachte is verschenen, bijgestaan door zijn raadsman, mr. P.M.E. Mohamed, advocaat in Aruba.
De officier van justitie, mr. T. Akkerman, heeft ter terechtzitting gevorderd dat het Gerecht het ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van vierentwintig (24) maanden, waarvan acht (8) maanden voorwaardelijk met proeftijd van drie jaar, met aftrek van voorarrest.
Zijn vordering behelst voorts de onttrekking aan het verkeer van de onder rubriek 10 A in beslag genomen voorwerpen en vordert de teruggave van de overige in beslag genomen voorwerpen aan de verdachte.
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte ter zake van het onder feiten 1 en 3 ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.
2.Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting– ten laste gelegd:
1. dat hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 12 augustus 2018 tot en met 15 september 2018 in Aruba, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, opzettelijk een hoeveelheid cocaïne, zijnde cocaïne een stof als bedoeld in artikel 1, eerste lid van de Landsverordening verdovende middelen of
in de Regeling aanwijzing verdovende middelen I en IV, althans enig zout van cocaïne als vorenbedoeld heeft uitgevoerd, al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 3 van de Landsverordening verdovende middelen en/of heeft doorgevoerd en/of afgeleverd en/of vervoerd en/of in bezit en/of aanwezig heeft gehad en/of heeft aangewend.
2. dat hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van april 2018 tot en met 16 januari 2019 in Aruba opzettelijk hennep, althans enige gebruikelijke bereiding waaraan de hars die uit hennep wordt getrokken ten grondslag ligt,
als bedoeld in artikel 1, eerste lid van de Landsverordening verdovende middelen of in de Regeling aanwijzing verdovende middelen I, heeft doorgevoerd en/of in bezit heeft gehad en/of aanwezig heeft gehad.
3. hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van augustus 2018 tot en met september 2018, op Aruba en/of in Colombia en/of Venezuela en of Nederland en/of België en/of Groot Brittannië, heeft deel genomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten uit verdachte en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of een of meer anderen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het:
- opzettelijk invoeren en/of uitvoeren en/of doorvoeren,
- bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren,
- bezitten en/of aanwezig hebben en/of aanwenden;
van een of meer hoeveelhe(i)d(en) cocaïne, in elk geval een materiaal bevattende cocaïne;
- en/of het plegen van strafbare voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 11c van de Landsverordening verdovende middelen,
zijnde cocaïne een middel als bedoeld in artikel 3 Landsverordening verdovende middelen.
3.Formele voorvragen
Het Gerecht stelt vast dat de dagvaarding geldig is, dat het bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4.Vrijspraak van feiten 1 en 3
Het Gerecht is van oordeel dat voor de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten onvoldoende wettig bewijs voorhanden is. Het Gerecht overweegt daartoe als volgt.
Feit 1. Medeplegen van uitvoer van Cocaïne
Het Gerecht stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt het Gerecht met betrekking tot de betrokkenheid van de verdachte bij het onder 1 tenlastegelegde feit het volgende af.
Op 15 september 2018 is op Schiphol een persoon, genaamd [koerier], aangehouden met in zijn bagage een blik Ancel Coconut Syrup inhoudende (vloeibare) cocaïne. In het kader van het strafrechtelijk onderzoek “[onderzoeksnaam]” is gebleken dat [koerier] voorafgaande aan zijn reis naar Nederland contacten onderhield met de verdachte en dat de verdachte (een deel van) het vliegticket van [koerier] heeft betaald. Voor overige betrokkenheid van de verdachte bij het vervoeren van cocaïne door [koerier] bevat het dossier onvoldoende bewijsmiddelen. Nu slechts kan worden vastgesteld dat de verdachte, contact had met [koerier], het vliegticket van [koerier] - al dan niet gedeeltelijk - betaald heeft, is er geen sprake van medeplegen van het onder 1 ten laste gelegde feit. De verdachte zal daarom worden vrijgesproken.
Feit 3. Criminele organisatie
Het Gerecht stelt voorop dat voor een veroordeling terzake van deelname aan een criminele organisatie sprake moet zijn van een organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven en dat de verdachte aan die organisatie heeft deelgenomen. Voor een criminele organisatie moet er sprake zijn van een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen twee of meer personen. Voor de deelneming is van belang dat betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en dat hij een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. Deelneming impliceert opzet, dat wil zeggen dat betrokkene in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Het Gerecht is van oordeel op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet kan worden vastgesteld dat de verdachte behoort tot een samenwerkingsverband met een van de personen vermeld in het onder 3 ten laste gelegde feit. Het dossier bevat weliswaar een OVC-gesprek van 13 september 2018 tussen de verdachte, de medeverdachte [medeverdachte 1] en een onbekend gebleven man. Echter dit enkele gesprek is, mede gelet op de onduidelijke inhoud ervan, onvoldoende voor de conclusie dat de verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie en heeft bijgedragen aan het verwezenlijken van het oogmerk van die organisatie.
De verdachte zal gelet op het voorgaande worden vrijgesproken van de tenlastegelegde deelname aan een criminele organisatie.
5.Bewezenverklaring
Het Gerecht acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder feit 2 is ten laste gelegd, met dien verstande dat:
dat hij
op een of meer tijdstippenin
of omstreeksde periode van april 2018 tot en met 16 januari 2019 in Aruba opzettelijk hennep,
althans enige gebruikelijke bereiding waaraan de hars die uit hennep wordt getrokken ten grondslag ligt,
als bedoeld in artikel 1, eerste lid van de Landsverordening verdovende middelen of in de Regeling aanwijzing verdovende middelen I, heeft doorgevoerd en/ofin bezit
heeft gehaden/of aanwezig heeft gehad.
Het Gerecht acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
6.Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door het Gerecht gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het vonnis.
7.Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met artikel 4, eerste lid onder C, van de Landsverordening verdovende middelen,
strafbaar gesteld bij artikel 11 van deze Landsverordening.
Het bewezenverklaarde is strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid ervan opheffen of uitsluiten.
8.Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
9.Oplegging van straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, op de mate waarin de gedraging aan de verdachte te verwijten en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het bezit en aanwezig hebben van een hoeveelheid hennep. Het gaat daarbij om voor de gezondheid van personen schadelijke stof, die bij wet verboden is. De verspreiding van hennep gaat gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, terwijl ook het gebruik ervan vaak gepaard gaat met door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stoffen, hetgeen vaak overlast voor de samenleving met zich brengt.
Naar het oordeel van het Gerecht kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
De verdachte is, zo blijkt uit zijn uittreksel uit het justitieel documentatieregister, niet eerder veroordeeld voor soortgelijke misdrijven.
Het Gerecht is, na dit een en ander te hebben afgewogen, tot de slotsom gekomen dat na te noemen gevangenisstraf passend en geboden is.
10.In beslag genomen voorwerpen
Aan de orde zijn voorts de onder de verdachte in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen.
A. Onttrekking aan het verkeer
De bij verdachte in beslaggenomen verdovende middelen zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer. Deze voorwerpen zijn met betrekking tot het onder feit 2 bewezen verklaarde begaan. Met behulp van de voorwerpen is het onder feit 2 bewezen verklaarde begaan.
Het ongecontroleerde bezit van de voorwerpen is bovendien in strijd met de wet. Het Gerecht zal de voorwerpen daarom onttrekken aan het verkeer.
B. Teruggave aan de verdachte
Het Gerecht is van oordeel dat zich geen strafvorderlijk belang verzet tegen teruggave aan de verdachte van de overige onder verdachte in beslag genomen voorwerpen en geldbedragen. Daarom zal daarvan de teruggave aan de verdachte worden gelast.
Deze voorwerpen en geldbedragen behoren toe aan de verdachte. Het Gerecht zal de teruggave daarvan aan de verdachte gelasten, nu de voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring dan wel onttrekking aan het verkeer.
11.Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 1:62, 1:74 en 1:75 van Wetboek van Strafrecht van Aruba, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het Gerecht:
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten ten laste is gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor bewezen geacht, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de
negentig (90) dagen;
beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis;
beveelt de onttrekking aan het verkeer van de onder rubriek 10 A in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten de verdovende middelen;
gelast de teruggave van de onder rubriek 10 B genoemde voorwerpen en geldbedragen aan verdachte.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. M. Soffers, bijgestaan door mw. M.V. Alvarez, zittingsgriffier, en op 11 oktober 2019 in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht in Aruba.