Uitspraak
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
[minderjarige],
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 11 februari 2019 uitspraak gedaan op een verzoek ex artikel 53 van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van een minderjarige, vertegenwoordigd door haar gemachtigde drs. M.L. Hassell. Het verzoek was gericht tegen de Minister van Justitie, Veiligheid en Integratie, vertegenwoordigd door mr. M.D. van Wilgen (DIMAS). De zaak volgde op een eerdere uitspraak van het gerecht van 8 januari 2018, waarin het beroep van verzoekster gegrond werd verklaard en het bestuursorgaan werd opgedragen om binnen drie maanden een beslissing te nemen op het bezwaar van verzoekster.
Verzoekster had op 2 mei 2018 een verzoek ingediend om verweerder te verplichten gevolg te geven aan de eerdere uitspraak, met de mogelijkheid van het opleggen van een dwangsom. Verweerder had in zijn verweerschrift aangevoerd dat de aanvraag van verzoekster voor een vergunning tot tijdelijk verblijf was afgewezen, maar dat verzoekster op 11 oktober 2017 een vergunning voor onbepaalde tijd had verkregen.
De rechter oordeelde dat, aangezien verweerder reeds vóór de uitspraak van 8 januari 2018 een vergunning voor onbepaalde tijd aan verzoekster had verleend, er geen grond was voor toepassing van artikel 53 van de Lar. Het verzoek van verzoekster werd dan ook afgewezen. De uitspraak werd gedaan door mr. N.K. Engelbrecht en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 11 februari 2019.