ECLI:NL:OGEAA:2019:69

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
11 februari 2019
Publicatiedatum
15 februari 2019
Zaaknummer
AUA201801181
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.K. Engelbrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om dwangsom in bestuursrechtelijke procedure inzake vergunning voor onbepaalde tijd

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 11 februari 2019 uitspraak gedaan op een verzoek ex artikel 53 van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van een minderjarige, vertegenwoordigd door haar gemachtigde drs. M.L. Hassell. Het verzoek was gericht tegen de Minister van Justitie, Veiligheid en Integratie, vertegenwoordigd door mr. M.D. van Wilgen (DIMAS). De zaak volgde op een eerdere uitspraak van het gerecht van 8 januari 2018, waarin het beroep van verzoekster gegrond werd verklaard en het bestuursorgaan werd opgedragen om binnen drie maanden een beslissing te nemen op het bezwaar van verzoekster.

Verzoekster had op 2 mei 2018 een verzoek ingediend om verweerder te verplichten gevolg te geven aan de eerdere uitspraak, met de mogelijkheid van het opleggen van een dwangsom. Verweerder had in zijn verweerschrift aangevoerd dat de aanvraag van verzoekster voor een vergunning tot tijdelijk verblijf was afgewezen, maar dat verzoekster op 11 oktober 2017 een vergunning voor onbepaalde tijd had verkregen.

De rechter oordeelde dat, aangezien verweerder reeds vóór de uitspraak van 8 januari 2018 een vergunning voor onbepaalde tijd aan verzoekster had verleend, er geen grond was voor toepassing van artikel 53 van de Lar. Het verzoek van verzoekster werd dan ook afgewezen. De uitspraak werd gedaan door mr. N.K. Engelbrecht en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 11 februari 2019.

Uitspraak

Uitspraak van 11 februari 2019
Lar nr. AUA201801181

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het verzoek ex artikel 53 van
de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:
[verzoekster], in hoedanigheid van wettelijke vertegenwoordiger van de minderjarige
[minderjarige],
verblijvend in Aruba,
VERZOEKSTER,
gemachtigde: drs. M.L. Hassell,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN JUSTITIE, VEILIGHEID EN INTEGRATIE,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER
gemachtigde: mr. M.D. van Wilgen (DIMAS).

PROCESVERLOOP

Bij uitspraak van dit gerecht van 8 januari 2018 (Lar nr. AUA201701665) heeft het gerecht het beroep van verzoekster van 25 juli 2017, gericht tegen het uitblijven van een beslissing op het bezwaar van 10 maart 2017, gegrond verklaard, de fictieve afwijzende beschikking op het bezwaar vernietigd en verweerder opgedragen om uiterlijk binnen een termijn van drie maanden na dagtekening van de uitspraak een reële beslissing te nemen op het bezwaar van 10 maart 2017.
Op 2 mei 2018 heeft verzoekster onderhavig verzoek ex artikel 53 van de Lar ingediend.
Verweerder heeft op 11 juli 2018 een verweerschrift ingediend.
Het gerecht heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 december 2018. Verzoekster is verschenen bij haar gemachtigde. Verweerder is, ondanks daartoe behoorlijk te zijn opgeroepen, niet verschenen.
Uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

Het wettelijk kader
1. Ingevolge artikel 53, eerste lid, van de Lar kan, indien het bestuursorgaan niet binnen de daarvoor gestelde termijn voldoet aan artikel 51, de wederpartij bij het gerecht een verzoek indienen tot toekenning van een vergoeding ten laste van het Land dan wel een verzoek om het bestuursorgaan te verplichten alsnog gevolg te geven aan de uitspraak.
Ingevolge het tweede lid, voor zover thans van belang, kan bij de beslissing op dit verzoek worden bepaald dat het bestuursorgaan aan de wederpartij een dwangsom verbeurt voor iedere dag dat het in gebreke blijft aan de beslissing te voldoen.
De standpunten van partijen
2.1
Het verzoek strekt ertoe om verweerder door middel van het opleggen van een dwangsom overeenkomstig artikel 53, tweede lid, van de Lar te verplichten gevolg te geven aan de uitspraak van 8 januari 2018.
2.2
Verweerder heeft in zijn verweerschrift aangevoerd dat de aanvraag van verzoekster van 17 oktober 2016 om een vergunning tot tijdelijk verblijf in het kader van gezinshereniging is afgewezen, omdat de vader van verzoekster, zijnde de garantsteller en zelf vergunningsplichtig, in de periode van 6 november 2016 tot 22 mei 2017 niet in het bezit was van een geldige verblijfsvergunning, maar dat verzoekster op 11 oktober 2017, in het kader van het “dreamersproject”, een vergunning voor onbepaalde tijd gekregen.
De beoordeling
3. Nu gebleken is dat verweerder reeds vóór de uitspraak van 8 januari 2018 van dit gerecht een vergunning voor onbepaalde tijd aan verzoekster heeft verleend, namelijk op 11 oktober 2017, dient te worden aangenomen dat verweerder daarmee heeft beslist op het bezwaar van verzoekster van 10 maart 2017. Voor toepassing van artikel 53 van de Lar is dan ook geen grond. Het verzoek van verzoekster zal dan ook worden afgewezen.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
wijst het verzoek af.
Deze beslissing werd gegeven door mr. N.K. Engelbrecht, rechter in dit gerecht, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op maandag 11 februari 2019, in aanwezigheid van de griffier.