ECLI:NL:OGEAA:2019:678

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
15 oktober 2019
Publicatiedatum
25 oktober 2019
Zaaknummer
AUA201901163
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.K. Engelbrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling van kinderalimentatie en wijziging van gezag in een alimentatiezaak

In deze zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, is op 15 oktober 2019 een beschikking gegeven in een alimentatiezaak tussen de moeder en de vader van twee dochters. De moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. N.S. Gravenstijn, verzocht om een verhoging van de kinderalimentatie voor de jongmeerderjarige dochter en een bijdrage voor de minderjarige dochter. De vader, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. V.A.V. Carlo, voerde verweer en stelde dat de huidige alimentatie van Afl. 250,- per kind per maand niet verhoogd hoefde te worden. De procedure begon met een verzoekschrift op 10 april 2019, gevolgd door een verweerschrift op 13 augustus 2019 en een mondelinge behandeling op 20 augustus 2019.

De rechter oordeelde dat ouders verplicht zijn om bij te dragen aan de kosten van verzorging en opvoeding van hun kinderen naar draagkracht. De moeder stelde dat de kosten voor de kinderen waren gestegen en dat de huidige bijdrage niet meer toereikend was. De vader betwistte de door de moeder opgevoerde kosten en vroeg om handhaving van de bestaande afspraak. De rechter heeft de kosten van de kinderen vastgesteld op Afl. 775,- per maand voor de minderjarige dochter en Afl. 885,- per maand voor de jongmeerderjarige dochter, waarbij rekening is gehouden met de draagkracht van beide ouders.

De vader heeft ook een zelfstandig verzoek ingediend om samen met de moeder belast te worden met het gezag over de minderjarige dochter. De rechter oordeelde echter dat dit verzoek onvoldoende betrekking had op het oorspronkelijke alimentatieverzoek en heeft het verzoek afgewezen. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. De uiteindelijke beslissing was dat de vader een bijdrage van Afl. 500,- per maand voor de minderjarige dochter en Afl. 570,- per maand voor de jongmeerderjarige dochter moet betalen, met ingang van 1 september 2019.

Uitspraak

Beschikking van 15 oktober 2019
behorend bij EJ nr. AUA201901163
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
BESCHIKKING
in de alimentatiezaak tussen:
[verzoekers 1 en 2],
wonende in Aruba,
VERZOEKERS, hierna: de moeder respectievelijk de jongmeerderjarige dochter,
gemachtigde: de advocaat mr. N.S. Gravenstijn,
en:
[verweerder],
wonende in Aruba,
VERWEERDER, hierna: de vader,
gemachtigde: de advocaat mr. V.A.V. Carlo.

1.DE PROCEDURE

De procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift, ingediend op 10 april 2019,
  • het verweerschrift, ingediend op 13 augustus 2019,
  • de mondelinge behandeling ter zitting van 20 augustus 2019, waar zijn verschenen de partijen bijgestaan door hun gemachtigden voornoemd.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.DE FEITEN

Uit de affectieve relatie tussen de moeder en de vader zijn in Aruba geboren, de jongmeerderjarige dochter op geboortedatum, en de thans nog minderjarige [naam minderjarige] (hierna: de minderjarige dochter) op [geboortedatum].
De vader heeft de kinderen erkend.

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1
Het - ter zitting gewijzigde - verzoek strekt tot het veroordelen van de vader om met ingang van de datum van het verzoekschrift ten behoeve van de verzorging en opvoeding van de minderjarige dochter een bedrag van Afl. 700,- per maand te betalen, en als voorziening in de kosten van levensonderhoud van de jongmeerderjarige dochter een maandelijkse bijdrage van Afl. 700,- per maand. Daartoe wordt gesteld dat het bedrag van Afl. 250,- per kind per maand dat de vader vanaf 2009 als voorziening in de kosten van de kinderen betaalt, niet meer toereikend is, nu zowel de kosten van de kinderen als de prijzen in Aruba sindsdien drastisch zijn gestegen. De vader is voldoende draagkrachtig om de verzochte bijdrage te kunnen leveren, aldus verzoekers.
3.2
De vader heeft hiertegen draagkrachtverweer gevoerd en de door de moeder opgevoerde kosten van de minderjarige en de jongmeerderjarige betwist. Hij wil de bestaande afspraak tussen partijen, inhoudende dat hij Afl. 250,- per kind per maand betaalt vermeerderd met Afl. 73,- per kind per maand aan telefoonkosten, handhaven.
3.3
Het ingediende zelfstandig verzoek van de vader strekt tot wijziging van het gezag over de minderjarige in die zin dat de vader samen met de moeder met het gezag wordt belast.

4.DE BEOORDELING

4.1
Ouders zijn verplicht te voorzien in de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kinderen. Dit geschiedt naar draagkracht. Artikel 1:406 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek van Aruba (hierna: BWA) bepaalt, dat in het geval een ouder zijn verplichting tot voorziening in de kosten van verzorging en opvoeding niet of niet behoorlijk nakomt, zowel de Voogdijraad als de andere ouder de rechter kan verzoeken het bedrag te bepalen dat deze ouder ten behoeve van het kind zal moeten uitkeren.
Bepalend voor de hoogte van de kinderalimentatie zijn de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige en de draagkracht van zowel de moeder als de vader. Teneinde ieders draagkracht te bepalen, dienen over en weer de netto-inkomens te worden vastgesteld, alsmede de vaste lasten die in redelijkheid voorrang krijgen boven het betalen van kinderalimentatie.
4.2
Ouders zijn voorts verplicht te voorzien in de kosten van levensonderhoud en studie van hun meerderjarige kinderen die de leeftijd van eenentwintig (21) jaren niet hebben bereikt. Op grond van artikel 1:392 lid 2 BW in verbinding met artikel 1:395a BW speelt de behoeftigheid van de jongmeerderjarige geen rol bij het vaststellen van de onderhoudsplicht van de ouders. Ouders zijn immers onderhoudsplichtig jegens hun kinderen die jonger zijn dan 21 jaar, ook als die kinderen niet behoeftig zijn doordat zij in hun eigen levensonderhoud zouden kunnen voorzien, bijvoorbeeld door te werken [1] .
4.3
In dit geval is niet in geschil dat beide kinderen nog schoolgaand zijn en bij de moeder wonen.
4.4
De kosten van de kinderen
4.4.1
De moeder heeft de kosten van de jongmeerderjarige dochter bepaald op Afl. 1.044,46 per maand en die van de minderjarige dochter op Afl. 1.032,71. Daarbij is zij uitgegaan van het door het gerecht gehanteerde normbedrag van Afl. 650,-, vermeerderd met diverse posten, zoals naschoolse opvang, sport en recreatie, tandartskosten, bril en lenzen, autokosten en persoonlijke verzorging.
4.4.2
De vader heeft de hoogte van deze kosten bestreden, en gesteld dat de meeste door de moeder opgevoerde aparte posten vallen onder het normbedrag van Afl. 650,-.
4.4.3
Ten aanzien van de minderjarige dochter overweegt het gerecht het volgende.
Bij het vaststellen van de kosten van verzorging en opvoeding hanteert het gerecht als richtsnoer dat deze voor kinderen in de leeftijd als die van partijen gemiddeld Afl. 650,- per maand bedraagt. Partijen gaan ook uit van dit bedrag.
In dit bedrag zitten begrepen de schoolkosten, de kosten van kleding, en die van persoonlijke verzorging en recreatie, zodat met de door de moeder opgevoerde daadwerkelijke kosten van deze lasten bij de vaststelling van de kosten niet afzonderlijk rekening zal worden gehouden. Dit bedrag kan worden verhoogd indien blijkt van bijzondere uitgaven ten behoeve van de kinderen die niet zijn begrepen in genoemd bedrag van Afl. 650,- (zoals noodzakelijke kosten voor naschoolse opvang).
4.4.4
Het gerecht zal gelet hierop rekening houden met de post “Centro famia Piedra Plat” ad Afl. 125,- per maand, nu de noodzaak van deze kosten voor naschoolse opvang voldoende aannemelijk is gemaakt door de moeder. De kosten van de minderjarige worden dan ook vastgesteld op Afl. 775,- per maand, waaraan de ouders naar draagkracht en naar evenredigheid dienen bij te dragen.
4.4.5
Bij het vaststellen van de kosten van de jongmeerderjarige dochter neemt het gerecht in aanmerking dat ze schoolgaand is en werkloos, en bij de moeder in huis woont. Aangesloten zal worden bij de richtsnoer die het gerecht hanteert voor de alimentatie ten behoeve van minderjarige kinderen. In dit geval zal de behoefte van de jongmeerderjarige dochter dan ook worden vastgesteld op Afl. 650,- per maand. In dit bedrag zitten begrepen de schoolkosten, de kosten van kleding, persoonlijke verzorging en die van recreatie, zodat met de door de verzoekers opgevoerde daadwerkelijke kosten van deze lasten bij de vaststelling van de kosten niet afzonderlijk rekening zal worden gehouden. Dit bedrag kan worden verhoogd indien blijkt van bijzondere uitgaven ten behoeve van de jongmeerderjarige dochter die niet zijn begrepen in genoemd bedrag van Afl. 650,-.
4.4.6
Het gerecht zal gelet hierop rekening houden met de posten “bril” en “lenzen” ad Afl. 97,20 per maand, en de kosten met betrekking tot de auto ad Afl. 135,80, nu de noodzaak van deze kosten voldoende aannemelijk is gemaakt. De kosten van de jongmeerderjarig worden vastgesteld op afgerond Afl. 885,- per maand, waaraan de ouders naar draagkracht en naar evenredigheid dienen te voldoen.
4.5
De draagkracht van de moeder
4.5.1
Uit de door de moeder overgelegde loonstroken blijkt dat zij kindertoelage ten behoeve van de minderjarige ontvangt van Afl. 55,- per maand. Dit bedrag komt de minderjarige toe.
4.5.2
Voorts blijkt uit de loonstroken dat zij een gemiddeld netto-maandloon heeft van Afl. 2.758,73. De moeder is ambtenaar en ontvangt als zodanig jaarlijks vakantie-uitkering (Afl. 3.315,-), bashi-premie (Afl. 1.601), reparatiepremie (Afl. 1.601) en gelijk bedrag (Afl. 1.601). Haar netto-inkomen bedraagt maandelijks dan ook gemiddeld Afl. 3.435,23.
4.5.3
Wat betreft de vaste lasten gaat het gerecht ervan uit dat zij een bedrag van minimaal Afl. 1.000,- per maand nodig heeft om in haar eigen levensonderhoud te voorzien, nu zij samenwoont met haar partner en hij geacht wordt bij te dragen in de kosten van het gemeenschappelijk huishouden. In dit bedrag zitten onder andere begrepen de redelijke kosten van elektriciteit, van water, van telefoon/internet/cable aansluiting en van autogebruik, zodat met de door de moeder opgevoerde daadwerkelijke kosten bij de vaststelling van de draagkracht niet afzonderlijk rekening zal worden gehouden. Het gerecht zal verder rekening houden met de (onbetwiste) posten “VKB” ad Afl. 400,-, “lening CMB Bank” ad Afl. 758,- en “IFA” ad Afl. 288,63. De overige (niet betwiste) opgevoerde lasten wordt de moeder geacht te betalen uit voornoemd forfaitair in aanmerking te nemen bedrag van Afl. 1.000,-.
4.5.4
De totale in aanmerking te nemen (noodzakelijke) vaste lasten van de moeder bedragen, gelet op het vorenstaande, totaal afgerond Afl. 2.496,63.
4.5.5
Uit het vorenstaande volgt dat de moeder maandelijks een bedrag overhoudt van Afl. 938,60, waarmee zij aan haar verplichting met betrekking tot het voorzien in de kosten van verzorging en opvoeding van haar twee dochters dient te voldoen.
4.6
De draagkracht van de vader
4.6.1
Uit de door de vader overgelegde loonstroken blijkt dat hij een gemiddeld netto-maandloon heeft van Afl. 6.402,86. De vader is ambtenaar en ontvangt als zodanig jaarlijks vakantie-uitkering (Afl. 5.750,-), bashi-premie (Afl. 1.601), reparatiepremie (Afl. 1.601) en gelijk bedrag (Afl. 1.601). Zijn netto-inkomen bedraagt maandelijks dan ook gemiddeld Afl. 7.282,26.
4.6.2
Wat betreft de lasten van de vader gaat het gerecht ervan uit dat hij een bedrag van minimaal Afl. 2.500,- per maand nodig heeft om in zijn eigen levensonderhoud en die van zijn echtgenote, die conform haar verblijfsvergunning niet mag werken, te voorzien. In dit bedrag zitten begrepen de redelijke kosten van elektriciteit, van water, van telefoonaansluiting en van autogebruik, zodat met de door de vader opgevoerde daadwerkelijke kosten bij de vaststelling van de draagkracht niet afzonderlijk rekening zal worden gehouden. Het gerecht zal verder rekening houden met de posten “autolening RBC” ad Afl. 1.112,-, “persoonlijke lening RBC” ad Afl. 829,-, “persoonlijke lening RBC” ad Afl. 761,-, en “persoonlijke lening Total Finance” ad Afl. 387,93, nu de noodzaak van deze kosten voldoende aannemelijk is gemaakt. De overige (niet betwiste) opgevoerde lasten wordt de vader geacht te betalen uit voornoemd forfaitair in aanmerking te nemen bedrag van Afl. 2.500,-.
4.6.3
De totale in aanmerking te nemen (noodzakelijke) vaste lasten van de vader bedragen, gelet op het vorenstaande, totaal afgerond Afl. 5.589,93.
4.6.4
Uit het vorenstaande volgt dat de vader maandelijks een bedrag overhoudt van afgerond Afl. 1.692,-, waarmee hij aan zijn verplichting met betrekking tot het voorzien in de kosten van verzorging en opvoeding van zijn dochters dient te voldoen.
4.7
Gelet op wat partijen hebben aangevoerd, hun draagkracht en op de kosten van de dochters acht het gerecht een door de vader te betalen bijdrage van afgerond Afl. 500,- per maand in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige dochter en een bijdrage van afgerond Afl. 570,- in de kosten van levensonderhoud en studie van de jongmeerderjarige dochter in overeenstemming met de wettelijke maatstaven. De ingangsdatum van de bijdrage zal worden bepaald op 1 september 2019.
4.8
De vader heeft als zelfstandig verzoek bij het verweerschrift, verzocht om samen met de vrouw belast te worden met het gezag over de minderjarige. Dit verzoek is gebaseerd op artikel 1:253c van het Burgerlijk Wetboek van Aruba (BWA). Artikel 429h, lid 4 van de Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bepaalt dat een verweerschrift een zelfstandig verzoek mag bevatten, mits dit betrekking heeft op het onderwerp van het oorspronkelijke verzoek.
In dit geval strekt het oorspronkelijke verzoek, tot het bepalen van een kinderalimentatiebijdrage en is het gebaseerd op artikel 1:406 (BWA) danwel 1:392 (afdeling 2 van Titel 17 Levensonderhoud). Naar het oordeel van het gerecht heeft het verzoek om wijziging in het gezag onvoldoende betrekking op het oorspronkelijke alimentatieverzoek, zodat dit verzoek buiten beschouwing zal worden gelaten.
4.9
De proceskosten zullen worden gecompenseerd.

5.DE BESLISSING

Het gerecht:
bepaalt de bijdrage van [verweerder] in de kosten van verzorging en opvoeding van [naam minderjarig], geboren op [geboortedatum] in Aruba, met ingang van 1 september 2019 op Afl. 500,- per maand, en in de toekomst telkens bij vooruitbetaling aan de Voogdijraad te voldoen,
bepaalt dat de vader, [verweerder], als bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van de dochter, [verzoeker 2], geboren [geboortedatum] in Aruba, zal betalen Afl. 570,- per maand, met ingang van 1 september 2019, en in de toekomst telkens aan de moeder bij vooruitbetaling te voldoen,
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad,
compenseert de proceskosten aldus dat ieder der partijen de eigen kosten draagt,
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. N.K. Engelbrecht , rechter in dit gerecht, ter zitting van 15 oktober 2019 in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Zie HR 30 september 2016,