ECLI:NL:OGEAA:2019:67

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
30 januari 2019
Publicatiedatum
4 februari 2019
Zaaknummer
AUA201803971
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over ontruiming van woonhuis en verzoek om straatverbod

In deze zaak heeft eiser, een 79-jarige man, een kort geding aangespannen tegen zijn 56-jarige nicht, gedaagde, die zonder rechtsgrond in zijn woonhuis verblijft. Eiser heeft gedaagde op 20 november 2018 gesommeerd om het woonhuis te ontruimen, maar gedaagde weigert dit verzoek. Eiser vordert in kort geding dat het gerecht gedaagde beveelt om binnen twee weken het woonhuis te verlaten, en dat er een straatverbod wordt opgelegd. Eiser stelt dat hij zich bedreigd voelt door gedaagde, die hem fysiek en verbaal heeft mishandeld. Gedaagde voert verweer en stelt dat zij recht heeft om in het huis te verblijven, omdat zij daar al meer dan tien jaar woont en heeft bijgedragen aan de kosten van het huishouden.

Het gerecht heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld. Het heeft vastgesteld dat gedaagde een gebruiksrecht heeft verkregen door jarenlang in het huis van eiser te wonen, en dat eiser zich genoodzaakt heeft gezien zijn woning te verlaten vanwege de slechte relatie met gedaagde. Het gerecht oordeelt dat gedaagde geen gehoor heeft gegeven aan het verzoek van eiser om het huis te verlaten en dat de situatie niet langer aanvaardbaar is. De vordering tot ontruiming wordt toegewezen, met een ontruimingstermijn van twee maanden.

Eiser krijgt toestemming om kosteloos te procederen, maar de vorderingen tot het opleggen van een contactverbod en straatverbod worden afgewezen, omdat er geen actuele dreiging van gedaagde jegens eiser is vastgesteld. Gedaagde wordt veroordeeld in de proceskosten van eiser. Het vonnis is uitgesproken door rechter M. Soffers op 30 januari 2019.

Uitspraak

Vonnis in kort geding van 30 januari 2019
Behorend bij AUA201803971
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
[naam eiser],
wonende in Aruba,
eiser,
gemachtigde: de advocaat mr. J.A.R. Bryson,
tegen:
[naam gedaagde],
wonende in Aruba,
gedaagde,
in persoon.
1. DE PROCEDURE
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties, ingediend op 11 december 2018;
- de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling op 11 januari 2019.
1.2 Aan partijen is medegedeeld dat vandaag vonnis zou worden gewezen.
2. DE VASTSTAANDE FEITEN
2.1 Eiser, 79 jaar, is oom van gedaagde. Gedaagde is 56 jaar.
2.2 Eiser is eigenaar van het woonhuis gelegen te [adres] in Aruba (hierna: het woonhuis).
2.3 Gedaagde verblijft sinds het overlijden van haar ouders bij eiser.
2.4 Eiser heeft augustus 2018 het woonhuis verlaten.
2.5 Eiser heeft gedaagde bij brief van 20 november 2018 gesommeerd om het woonhuis van eiser te ontruimen. Gedaagde weigert aan dit verzoek gehoor te geven.

3.DE VORDERING

3.1
Eiser vordert dat het gerecht hem toestemming verleent om kosteloos te procederen. Verder vordert eiser dat het gerecht in kort geding, voor zover mogelijk, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
- gedaagde beveelt om binnen twee weken na het in deze te wijzen vonnis het woonhuis te ontruimen en te verlaten met alle daarin aanwezige personen en goederen, en het pand daarbij onder afgifte van de sleutels ter vrije beschikking van eiser te stellen, alles onder verbeurte van een dwangsom van Afl. 50,-- per dag of gedeelte daarvan dat gedaagde nalaat om aan het in deze te geven rechterlijk bevel te voldoen, tot een maximum van Afl. 5.000,--;
- eiser een machtiging verleent om de ontruiming met behulp van de sterke arm te bewerkstelligen indien gedaagde hiermee in gebreke blijft;
- gedaagde verbiedt om binnen twee jaar na de ontruiming met eiser op welke wijze dan ook (persoonlijk, schriftelijk dan wel telefonisch) in contact te treden of hem te volgen;
- aan gedaagde een straatverbod oplegt, waarbij deze zich minstens 100 meter van het woonhuis van eiser en van eiser zelf verwijderd dient te houden, op straffe van een direct opeisbare dwangsom van Afl. 250,-- per overtreding, tot een maximum van
Afl. 5.000,--;
- in goede justitie een andere voorziening treft;
- gedaagde in de proceskosten veroordeelt.
3.2
Eiser grondt de vordering erop dat gedaagde zonder rechtsgrond in het woonhuis verblijft en onrechtmatig handelt door te weigeren het woonhuis te verlaten. Verder stelt eiser ter onderbouwing van zijn gevorderde straatverbod dat hij zich bedreigd voelt, omdat gedaagde hem fysiek en verbaal heeft mishandeld.
3.3
Gedaagde voert hiertegen verweer, dat bij de beoordeling aan de orde komt.
4. DE BEOORDELING
4.1
Gezien het overgelegde bewijs van onvermogen zal aan eiser toestemming worden verleend om kosteloos te mogen procederen.
4.2
Gelet op de aard van de vordering is sprake van een spoedeisend belang aan de zijde van eiser.
4.3
In deze procedure moet aan de hand van de door partijen gepresenteerde feiten, zonder nader onderzoek, worden beoordeeld of de vordering in een eventuele bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat vooruitlopend daarop toewijzing van de gevraagde voorziening gerechtvaardigd is.
4.4
In tegenstelling tot eiser is het gerecht voorshands van oordeel dat gedaagde een rechtsgrond heeft om in het woonhuis van eiser te verblijven. Daartoe wordt als volgt overwogen. Gebleken is dat eiser gedaagde, na het overlijden van haar ouders heeft toegestaan bij hem te komen wonen. Onbetwist is dat met gedaagde is afgesproken dat zij meehelpt in het huishouden van eiser en bijdraagt in de kosten van water en elektra. Uit het verhandelde ter zitting is naar voren gekomen dat gedaagde inmiddels al ruim 10 jaar bij eiser in het woonhuis woont. Gedaagde heeft gelet op die omstandigheden een gebruiksrecht verkregen. Dat gedaagde nooit huurpenningen heeft betaald doet daaraan niet af.
4.5
Eiser heeft onbetwist gesteld dat de relatie tussen gedaagde en hem al enige tijd slecht verloopt waardoor hij zich genoodzaakt zag zijn eigen woning te verlaten. Gedaagde is, nadat zij bij een auto ongeluk hersenletsel heeft opgelopen, drank en drugs gaan gebruiken en heeft als gevolg daarvan voor veel overlast gezorgd. De situatie is op den duur zodanig uit de hand gelopen dat gedaagde eiser heeft bedreigd en hem heeft mishandeld, aldus eiser. Deze stelling is door gedaagde niet weersproken. Integendeel, gedaagde heeft ter zitting toegegeven eiser bij gelegenheid te hebben geslagen. Hiermee komt in ieder geval vast te staan dat gedaagde eiser fysiek heeft mishandeld. Het gerecht is voorshands van oordeel dat eiser dit wangedrag van gedaagde niet hoeft te dulden, temeer nu hij hoogbejaard is en zich moeilijk tegen gedaagde kan weren. Naar het voorlopig oordeel van het gerecht bestaat in het voorgaande voldoende aanleiding voor verzoeker om het gebruiksrecht van gedaagde te beëindigen.
4.6
Vast staat dat gedaagde geen gehoor heeft gegeven aan het verzoek van eiser om het woonhuis te ontruimen. Ter zitting heeft gedaagde verklaard het woonhuis pas te verlaten wanneer zij nieuwe woonruimte heeft gevonden. Volgens gedaagde bemoeilijkt haar financiële situatie het om op korte termijn een geschikte woning te huren. Thans kan zij nergens anders terecht.
4.7
Het gerecht is voorshands van oordeel dat de stellingen van gedaagde niet tot het oordeel kunnen leiden dat eiser niet tot beëindiging van het gebruiksrecht kan overgaan. Hiertoe overweegt het gerecht dat eiser door de gedragingen zich genoodzaakt heeft gezien zijn woning te verlaten en dusdanig bang is voor gedaagde dat hij niet meer durft terug te keren. Hij logeert inmiddels ruim zeven maanden bij familieleden, terwijl gedaagde nog altijd ongestoord in het woonhuis van eiser verblijft. Een dergelijke situatie kan niet aanvaardbaar worden geacht. Van eiser kan redelijkerwijs niet worden verlangd dat hij deze situatie laat voortduren totdat gedaagde een andere woonruimte krijgt. Dit geldt temeer nu niet is gebleken dat gedaagde voortvarend aan de slag is gegaan met het vinden van een woonruimte. De vordering tot ontruiming zal gelet op het voorgaande dan ook worden toegewezen. Nu gedaagde voor een lange periode in het woonhuis van eiser heeft gewoond, ziet het gerecht aanleiding om de ontruimingstermijn op twee maanden te bepalen.
4.8
Uit het eerste lid van artikel 556 Rv. volgt dat eiser de ontruiming niet zelf ter hand mag nemen en dat gedwongen ontruiming het exclusieve terrein is van de deurwaarder. Indien gedaagde niet vrijwillig tot nakoming van de uit dit vonnis voortvloeiende verplichting tot ontruiming overgaat, kan eiser met dit vonnis de deurwaarder inschakelen. In het licht daarvan heeft eiser dus geen machtiging nodig om de ontruiming zelf te doen bewerkstelligen. Voorwaarde is dat het ontruimingsvonnis door de deurwaarder aan gedaagde wordt betekend, en dat aan haar overeenkomstig het bepaalde in artikel 555 Rv. bevel wordt gedaan om binnen drie dagen te ontruimen. De deurwaarder heeft de bevoegdheid zo nodig de hulp van de sterke arm van politie en justitie in te roepen indien gedaagde medewerking aan de ontruiming weigert. Die bevoegdheid ontleent de deurwaarder immers rechtstreeks aan artikel 557 Rv., waarin artikel 444 Rv. van overeenkomstige toepassing wordt verklaard. Voorziet de deurwaarder problemen, dan kan hij op voet van (strekking en geest van) de Algemene Politieverordening – zonder dat daartoe rechterlijke machtiging nodig is – bijstand van de politie inroepen. In het licht van het voorgaande heeft eiser evenmin belang bij de verzochte dwangsom.
4.9
Verder overweegt het gerecht voorshands dat eiser niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er thans sprake is van een handelen van gedaagde op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat dit een ontoelaatbare inbreuk maakt op de persoonlijke levenssfeer van eiser. Voor de beoordeling van de vraag of de gevorderde verboden gerechtvaardigd zijn, is vooral van belang hetgeen de afgelopen tijd tussen partijen is voorgevallen. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de overlast die eiser van gedaagde heeft ondervonden, zich enkel heeft afgespeeld in het woonhuis van eiser. Dit volgt ook uit het door eiser overgelegde proces-verbaal van aangifte van 2 juni 2017. Hieruit blijkt dat eiser heeft verklaard dat gedaagde hem telkens met de dood bedreigt wanneer zij in discussie raken en dat hij om die reden zo min mogelijk thuis is. Dat eiser anderszins zou zijn bedreigd, is uit de stukken niet gebleken. Ter zitting heeft eiser verklaard gedaagde niet meer te hebben gezien of gesproken sinds hij bij familieleden verblijft. Daaruit concludeert het gerecht dat gedaagde eiser, sinds zijn vertrek uit de woning, niet meer heeft benaderd dan wel lastig gevallen. Voor het oordeel dat er sprake is van een actuele en werkelijke dreiging van de kant van gedaagde jegens eiser ziet het gerecht vooralsnog geen aanleiding. De vorderingen tot het opleggen van een contactverbod alsmede een straatverbod worden om die reden afgewezen.
4.1
Gedaagde zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure, gevallen aan de zijde van eiser, tot aan deze uitspraak begroot als na te melden.

5.DE UITSPRAAK

Het gerecht:
verleent aan eiser toestemming om kosteloos te procederen;
beveelt gedaagde om binnen twee maanden na het in deze te wijzen vonnis het woonhuis te ontruimen en te verlaten met alle daarin aanwezige personen en goederen, en het woonhuis daarbij onder afgifte van de sleutels ter vrije en algehele beschikking van eiser te stellen;
veroordeelt gedaagde in de kosten van de procedure, die tot de datum van uitspraak aan de kant van eiser worden begroot op Afl. 1.000,-- aan gemachtigdensalaris
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Soffers, rechter, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 30 januari 2019 in aanwezigheid van de griffier.