ECLI:NL:OGEAA:2019:665

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
9 oktober 2019
Publicatiedatum
18 oktober 2019
Zaaknummer
AUA201902847
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van eiser in kort geding tegen Sociale Verzekeringsbank van Aruba

In deze zaak, die werd behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, heeft eiser, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. E.E. Rosenstand, een kort geding aangespannen tegen de Sociale Verzekeringsbank van Aruba (SVB), vertegenwoordigd door mr. M.D. Tromp. De procedure vond plaats op 9 oktober 2019, waarbij eiser vorderde dat de SVB de verklaring van arbeidsongeschiktheid van 19 juli 2019 zou schorsen totdat er definitief was beslist op zijn bezwaar. De SVB voerde verweer en stelde dat eiser niet-ontvankelijk moest worden verklaard in zijn verzoek.

Het Gerecht oordeelde dat er voor eiser een andere rechtsgang openstond, namelijk een Lar-procedure, die voldoende waarborgen biedt. Eiser had op 12 juni 2019 een verlenging van zijn taxi- of rijvergunning aangevraagd, maar de SVB had op 19 juli 2019 geadviseerd dat hij medisch ongeschikt was voor het uitoefenen van de functie van taxi-chauffeur. Eiser had bezwaar aangetekend tegen dit advies, maar het bestuursorgaan had nog niet beslist op zijn aanvraag of bezwaar ten tijde van de mondelinge behandeling.

Het Gerecht concludeerde dat de SVB niet als bestuursorgaan in de zin van de Lar kan worden aangemerkt, omdat eiser de verlenging van zijn vergunning niet bij de SVB had aangevraagd. Hierdoor was de SVB op goede gronden het bezwaar van eiser doorgezonden naar het bestuursorgaan. Uiteindelijk werd eiser niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek en werd hij veroordeeld in de proceskosten, die op Afl. 1.500,-- werden begroot. Dit vonnis werd uitgesproken op 9 oktober 2019 door mr. A.H.M. van de Leur.

Uitspraak

Vonnis van 9 oktober 2019
Behorend bij K.G. AUA201902847
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
[naam eiser],
wonende in Aruba,
eiser,
hierna ook te noemen: [eiser],
gemachtigde: de advocaat mr. E.E. Rosenstand,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
SOCIALE VERZEKERINGBANK VAN ARUBA,
gevestigd in Aruba,
gedaagde,
hierna ook te noemen: de SVB,
gemachtigde: de advocaat mr. M.D. Tromp.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
-het verzoekschrift, met producties;
-de nadere beslissing van dit Gerecht dat de mondelinge behandeling van de zaak zal worden gehouden ter terechtzitting van woensdag 18 september 2019 om 15:00 uur.
1.2 [
eiser] is samen met zijn gemachtigde ter terechtzitting verschenen. De SVB is verschenen bij haar gemachtigde, die werd vergezeld door [naam jurist bedrijfsarts], [naam verzekeringsarts] en [naam verzekeringsarts] (jurist respectievelijk bedrijfsarts en verzekeringsarts bij de SVB). Partijen hebben in twee termijnen het woord gevoerd, beiden onder overlegging van een voorgedragen pleitnota (die van de SVB voorzien van toegelaten producties), en hebben gereageerd of kunnen reageren op elkaars stellingen.
1.3
Vonnis is bepaald op heden.

2.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

2.1 [
eiser] vordert dat het Gerecht bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
-de verklaring van de SVB tot arbeidsongeschiktheid van [eiser] zoals neergelegd in de brief van de SVB van 19 juli 2019 schorst tot het moment waarop definitief is beslist op het door [eiser] ingestelde bezwaar;
-de SVB veroordeelt in de proceskosten.
2.2
De SVB heeft verweer gevoerd, en concludeert dat [eiser] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het door hem verzochte, althans tot afwijzing daarvan, kosten rechtens.

3.DE BEOORDELING

3.1
Ter zake van het gemotiveerde standpunt van de SVB dat [eiser] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het door hem verzochte wordt het volgende overwogen.
3.2
Vast staat tussen partijen het volgende.
3.2.1 [
eiser] heeft op 12 juni 2019 verlenging van zijn taxi- of rijvergunning verzocht (hierna: het verzoek en: de vergunning) aan het daartoe bevoegde bestuursorgaan (hierna: het bestuursorgaan).
3.2.2
Artikel 31 lid 1 sub d. van de Landsverordening Personenvervoer (hierna: LPv) bepaalt dat een vergunning (lees tevens: de verlenging daarvan) slechts wordt afgegeven indien de aanvrager daarvan (medisch) geschikt is gebleken voor het besturen van een motorvoertuig waarvoor de vergunning wordt gevraagd.
3.2.3
Bij Ministeriële Beschikking van 29 oktober 2010 heeft de daartoe bevoegde minister besloten dat met ingang van 1 november 2010 daar waar in de LPv een medisch onderzoek is vereist dit door een bedrijfsarts van de SVB moet worden verricht.
3.2.4
Ten behoeve van de beoordeling van het verzoek heeft het bestuursorgaan de SVB op 11 juli 2019 verzocht om de (medische) geschiktheid van [eiser] met betrekking tot de verlenging van de vergunning te beoordelen.
3.2.5
De aan de SVB verbonden bedrijfsarts heeft [eiser] op 12 juli 2019 onderzocht. Op op grond van dat onderzoek heeft de SVB op 19 juli 2019 haar advies aan de DTP doen toekomen, inhoudende het standpunt dat [eiser] medisch ongeschikt is voor het uitoefenen van de functie van (taxi)chauffeur voor de periode van één jaar (hierna: het advies (waarover hierna onder 3.3 meer)).
3.2.6
Tegen het advies heeft [eiser] op 8 augustus 2019 bezwaar ingesteld bij de SVB. De SVB heeft dat bezwaar(schrift) op 30 augustus 2019 doorgestuurd naar het bestuursorgaan, welke instantie diezelfde dag voor de ontvangst daarvan heeft getekend. Het bestuursorgaan had ten tijde van de mondelinge behandeling van deze zaak nog niet (reëel) beslist op dat bezwaar en evenmin op de aanvraag van [eiser] tot verlenging van de vergunning.
3.3
Naar het oordeel van het Gerecht bestaat er voor [eiser] een met voldoende waarborgen omklede andere rechtsgang ter beoordeling van het advies van de SVB aan het bestuursorgaan, te weten een zogeheten Lar-procedure waarbinnen hangende een bezwaar tegen een al dan niet reële afwijzende beschikking van het bestuursorgaan op de aanvraag van [eiser] tot verlenging van zijn vergunning om een voorlopige voorziening kan worden verzocht.
3.4
Hierbij wordt ten overvloede nog overwogen dat de SVB ter zake van het door haar op het op de LPv gegronde verzoek van DTI (lees hier tevens: het bestuursorgaan) uitgebrachte medisch advies met betrekking tot [eiser] niet als bestuursorgaan heeft te gelden in de zin van de Lar. Dit klemt temeer omdat [eiser] de verlenging van zijn vergunning niet heeft aangevraagd bij de SVB. Evenmin heeft [eiser] bedoelde medische keuring aangevraagd bij de SVB, zodat het advies geen beslissing betreft op een aanvraag van [eiser] en daarom geen beschikking is in de zin van de Lar. Dit één en ander brengt mee dat de SVB op goede grond het bezwaar van [eiser] (in het kader van haar doorzendplicht) heeft doorgezonden naar het bestuursorgaan.
3.5
De slotsom luidt dat [eiser] niet-ontvankelijk zal worden verklaard in het door hem verzochte.
3.6 [
eiser] zal, als de niet-ontvankelijk te verklaren partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van de SVB, tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 1.500,-- aan salaris voor de gemachtigde.

4.DE BESLISSING

Het Gerecht, rechtdoende in kort geding:
-verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in het door hem verzochte;
-veroordeelt [eiser] in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van de SVB, tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 1.500,-- aan salaris voor de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M van de Leur rechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 9 oktober 2019 in tegenwoordigheid van de griffier.